De Hoge Raad heeft na eerdere prejudiciële uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Modehuis A. Zwijnenburg BV onlangs opnieuw uitspraak gedaan in die procedure. De Hoge Raad is daarbij ook ingegaan op een eerder bij Hof Den Haag ingediend verzoek om veroordeling van de inspecteur tot schadevergoeding vanwege het niet kunnen uitvoeren van de beoogde bedrijfsfusie. De materiële procedure betrof een door de inspecteur ten onrechte geweigerde afgifte van een beschikking bedrijfsfusie bij een bedrijfsopvolging in de familiesfeer. De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Haag vernietigd en heeft de zaak voor verdere behandeling van het verzoek om schadevergoeding verwezen naar Hof Amsterdam. De Hoge Raad geeft Hof Amsterdam daarbij enige richtlijnen mee om te bepalen welk geleden nadeel kwalificeert als ‘te vergoeden schade’.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op 20 mei 2010 had het Europese Hof van Justitie (hierna HvJ EU) in de zaak Modehuis A. Zwijnenburg BV (hierna Modehuis) uitspraak gedaan op een verzoek om prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2008. Het HvJ EU was van oordeel dat het voorkomen van overdrachtsbelasting geen reden kon zijn om de bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting te weigeren. De fusierichtlijn is namelijk alleen van toepassing op belastingen die voorkomen op een lijst die bij de richtlijn is gevoegd. Belastingontwijking ziet dus ook alleen op de belastingen die worden genoemd in die lijst. De overdrachtsbelasting komt niet voor op de lijst, maar de vennootschapsbelasting wel.
De Hoge Raad heeft na de prejudiciële uitspraak van het HvJ EU onlangs uitspraak gedaan en heeft daarbij ook een oordeel gegeven over een verzoek om schadevergoeding. Alvorens hierop in te gaan draaien we de film even helemaal terug om de context beter te kunnen begrijpen.
De bedrijfsopvolging via bedrijfsfusie
De procedure betrof in essentie een bedrijfsopvolging in de familiesfeer ingegeven door een generatiewisseling en was als volgt. Een vader en en zoon exploiteerden een kledingwinkel die in twee naastgelegen panden was gevestigd. Er was sprake van één winkelruimte. Een pand was eigendom van een inactieve beheervennootschap van de ouders en werd verhuurd aan Modehuis. Het andere pand was in eigendom van Modehuis waarvan de zoon de aandelen hield via een tussenhoudster. De vader wilde zich op termijn terugtrekken. De bedrijfsopvolging zou vorm worden gegeven door de materiële onderneming van Modehuis tegen aandelen in de beheervennootschap over te dragen, waarbij Modehuis in de toekomst ook de aandelen van de ouders zou gaan verwerven. De ouders zouden daartoe een koopoptie op hun aandelen beheervennootschap verstrekken. Modehuis diende bij de inspecteur een verzoek in om de bedrijfsopvolging te kwalificeren als een bedrijfsfusie in de zin van de vennootschapsbelasting en verzocht te verklaren dat bij de te zetten stappen in dit proces geen overdrachtsbelasting zou zijn verschuldigd.
Overwegingen van inspecteur en Hof Den Haag
De inspecteur weigerde de verzochte beschikking echter af te geven. Hij was van mening dat de beoogde bedrijfsfusie mede was ingegeven door het ontgaan van overdrachtsbelasting en gaf een afwijzende beschikking af. De bedrijfsfusie werd vervolgens afgeblazen. Hof Den Haag was het met de beschikking van de inspecteur eens en deed er nog een schep bovenop. De beoogde bedrijfsfusie zou in overwegende mate (mede) zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van vennootschapsbelasting.
Oordeel van Hoge Raad over geclaimde schadevergoeding
De Hoge Raad was na de prejudiciële uitspraak van het Europese Hof van Justitie van oordeel dat de inspecteur ten onrechte de bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschap had onthouden. De Hoge Raad merkte op dat naast de bedrijfsfusie ook met een simpele overdracht van de aandelen van Modehuis (vanwege de deelnemingsvrijstelling) geen heffing van vennootschapsbelasting tot gevolg zou hebben gehad. Hieraan verbond de Hoge Raad de conclusie dat de beoogde bedrijfsfusie niet gericht kon zijn op het vermijden van de heffing van vennootschapsbelasting. De inspecteur had daarom naar het oordeel van de Hoge Raad ondeugdelijke gronden aan zijn afwijzende beschikking ten grondslag gelegd.
Wat betreft Hof Den Haag was de Hoge Raad van oordeel dat dit hof het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur gegrond had moeten verklaren en met de verdere behandeling van de zaak passende beslissingen had moeten nemen, waaronder een beslissing over het aan het hof gedane verzoek om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. Over de schade merkte de Hoge Raad op dat slechts in aanmerking kan komen het eventuele nadeel dat is toe te rekenen aan het (vooralsnog) niet met voorafgaande zekerheid kunnen uitvoeren van de beoogde bedrijfsfusie.
Het na een bedrijfsfusie uitvoeren of niet uitvoeren door Modehuis van bepaalde handelingen valt niet onder de te vergoeden schade. Het verschuldigd worden van overdrachtsbelasting door Modehuis vanwege de verkrijging van het pand van de beheervennootschap is geen nadeel als hiervoor genoemd. Het doel waarop de bedrijfsfusie was gericht, betrof niet het tot stand brengen van een reorganisatie waarbij Modehuis de eigendom van dat pand zou verwerven.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van Hof Den Haag en verwees de procedure voor verdere behandeling naar Hof Amsterdam. Dit hof moet nu uitspraak doen over de geclaimde schadevergoeding door Modehuis.