Rechtbank Arnhem heeft op 22 juli 2010 beslist dat een op 4 juni 2010 verschenen besluit met herstelbeleid voor bestelauto’s ertoe leidt dat een in juni 2009 opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) met 10% boete niet in stand kan blijven.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De bestelauto in de onderhavige procedure voldeed op de controledatum, 7 april 2009, niet aan de inrichtingseisen die de Wet BPM aan bestelauto’s stelt. De kentekenhouder heeft de auto kort daarna in een staat conform de wettelijke inrichtingseisen voor bestelauto’s gebracht en heeft dat de Douane laten zien. Daarmee voldeed de kentekenhouder gelet ook op de overige feiten en omstandigheden aan het nieuwe herstelbeleid uit het besluit van 2010. De rechtbank oordeelde voorts dat de kentekenhouder gelet op een arrest van de Hoge Raad een beroep op dit herstelbeleid kon doen ondanks dat het besluit uit 2010 van latere datum was dan de uitgevoerde controle.
Voor bestelauto’s gelden bepaalde voorwaarden met betrekking tot de afmetingen en inrichting van de laadruimte. Als een auto aan deze voorwaarden voldoet, is geen sprake van een personenauto. Het rijden in een bestelauto is voor ondernemers (in de zin van de Wet omzetbelasting) goedkoper en fiscaal voordeliger dan het rijden in een personenauto Een voor de onderneming gebruikte bestelauto is namelijk vrijgesteld voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Verder geldt voor een bestelauto van een ondernemer in de meeste gevallen een lager tarief voor de motorrijtuigenbelasting en bestaat binnen daartoe gestelde grenzen recht op de investeringsaftrek bij aanschaf van een bestelauto.
Rechtbank Arnhem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een man beroep kon doen op het ‘herstelbeleid’ van een ministerieel besluit dat is verschenen nadat een naheffingsaanslag BPM was opgelegd. In de onderhavige procedure had de Douane op 7 april 2009 de auto gecontroleerd en bleek dat de auto niet voldeed aan de inrichtingseisen die de Wet BPM aan een bestelauto stelt. De auto beschikte niet over een vaste wand die de cabine van de laadruimte splitst. Voorts was aan de linkerzijde een doorzichtig raam aanwezig. De man die de kentekenhouder van de auto was, stelde dat hij nooit de intentie heeft gehad om de BPM te omzeilen en stelde dat sprake was van overmacht. Door het plaatsen van de tussenwand was schade ontstaan aan de bedrading van de auto en hij was nog niet in de gelegenheid geweest om dit op te lossen. Verder gaf hij aan dat het paneel aan de linkerzijde van de auto tijdens het rijden was verloren en dat hij daarom de oorspronkelijke zijruit er tijdelijk weer had ingezet. Kort na de controle van de Douane had de man het tussenschot en het paneel weer teruggeplaatst en dit de Douane laten zien.
De rechtbank vatte de stellingen van de man op als een beroep op het herstelbeleid. De rechtbank wees erop dat de Wet BPM geen mogelijkheid biedt om naheffing te voorkomen door herstel achteraf. Wel bestaan er ministeriële besluiten met beleidsregels voor mogelijkheden tot herstel en voorkoming van naheffing. De rechtbank nam twee besluiten in aanmerking: één uit 2006 en één van 4 juni 2010.
Het besluit uit 2010 vermeldt onder meer dat de standpunten over het herstelbeleid zijn gewijzigd en dat voor bepaalde situaties een goedkeuring geldt. Zo mag in de situaties waarin herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden herstellen. Dit houdt in dat niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met een dergelijk motorrijtuig een naheffingsaanslag BPM wordt opgelegd. Hierbij geldt wel een voorwaarde: de kentekenhouder moet binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s herstellen en dit aan de inspecteur tonen. Deze goedkeuring is echter niet van toepassing als de inspecteur de kentekenhouder al eerder een Informatieformulier inrichtingseisen bestelauto’s heeft uitgereikt of deze op een andere wijze heeft geïnformeerd over de inrichtingseisen. De goedkeuring geldt ook niet als de kentekenhouder door zijn functie of door de door hem ontplooide activiteiten op de hoogte is of behoort te zijn met de toepassing van de wet.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op het herstelbeleid mede wordt geacht betrekking te hebben op het herstelbeleid uit het nieuwe besluit. Voor zover de man op het nieuwe besluit geen uitdrukkelijk beroep had gedaan, paste de rechtbank het besluit toch (ambtshalve) toe. Op basis van een arrest van de Hoge Raad uit 1987 kan men namelijk een beroep doen op door een besluit opgewekt vertrouwen, ongeacht het tijdstip waarop het feit heeft plaatsgevonden dat tot belastingheffing heeft geleid. Dit lijdt alleen uitzondering indien en voor zover het besluit dat uitdrukkelijk bepaalt.
In het onderhavige geval kon de man volgens de rechtbank zich op het nieuwe besluit beroepen. Dat gold ook voor de situatie dat het nieuwe besluit van een latere datum is dan de uitgevoerde controle, omdat in dit besluit niet uitdrukkelijk anders is bepaald. De rechtbank was van oordeel dat de man aan het herstelbeleid voldeed zoals geformuleerd in het nieuwe besluit en dat geen sprake was geweest van een situatie waarin eerdergenoemde goedkeuring toepassing mist. Dit bracht de rechtbank tot het oordeel dat man zich met succes op het in het nieuwe besluit geformuleerde herstelbeleid kon beroepen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag met boete.