Op leveringen van goederen aan ondernemers in andere EU-lidstaten (intracommunautaire leveringen) is in beginsel het nultarief van toepassing als de naar die andere lidstaat vervoerde goederen aldaar zijn belast met btw vanwege de intracommunautaire verwerving van die goederen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Deze laatste voorwaarde vergt van de leverende ondernemer enige controle-inspanningen om het daarvoor benodigde bewijs te kunnen leveren. Zou een in Nederland gevestigde ondernemer goederen leveren aan een gepretendeerde afnemer in de andere lidstaat die in werkelijkheid niet de echte afnemer van de goederen is, dan is het nultarief niet van toepassing en kan de Nederlandse fiscus tot naheffing van btw over die goederen overgaan. Maar hoever moet de Nederlandse ondernemer gaan in zijn bewijslevering?
De Hoge Raad heeft daarover onlangs uitspraak gedaan in een procedure die betrekking had op de jaren 1999 tot en met 2002. De Hoge Raad gaf aan dat de Wet op de omzetbelasting in die jaren aan de bewijslevering geen bijzondere eisen stelde, in het bijzonder niet de eis dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld. Hof Den Bosch had echter in andere zin beslist. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof (mogelijk wel van een juiste rechtsopvatting was uitgegaan maar dan) zijn uitspraak niet toereikend had gemotiveerd en verwees de procedure daarom naar Hof Arnhem voor verdere behandeling. Wij merken op dat de wet- en regelgeving is veranderd ten opzichte van het tijdvak waarin de procedure voor de Hoge Raad zich afspeelt. Nu moeten ondernemers om het nultarief bij intracommunautaire leveringen te kunnen toepassen over het btw-identificatienummer beschikken van degene die de goederen afneemt en dat hebben geverifieerd. Deze voorwaarde gold nog niet in de jaren (1999 – 2002) waarop de procedure van de Hoge Raad betrekking had.
Op leveringen van goederen aan ondernemers in andere EU-lidstaten (intracommunautaire leveringen) is in beginsel het nultarief van toepassing als de naar die andere lidstaat vervoerde goederen aldaar zijn belast met btw vanwege de intracommunautaire verwerving van die goederen. Deze laatste voorwaarde vergt van de leverende ondernemer enige controle-inspanningen om het daarvoor benodigde bewijs te kunnen leveren. Zou een in Nederland gevestigde ondernemer goederen leveren aan een gepretendeerde afnemer in de andere lidstaat die in werkelijkheid niet de echte afnemer van de goederen is, dan is het nultarief niet van toepassing en kan de Nederlandse fiscus tot naheffing van btw over die goederen overgaan. Maar hoever moet de Nederlandse ondernemer gaan in zijn bewijslevering? De Hoge Raad heeft daarover onlangs uitspraak gedaan in een procedure die betrekking had op de jaren 1999 tot en met 2002.
De procedure betrof een in Nederland gevestigde groothandel in frisdranken (een nv) die in de jaren 1999 – 2002 verschillende malen partijen frisdrank had verkocht en na ontvangst van betaling voor haar rekening laten vervoeren naar afleveradressen in Engeland. Een aantal Engelse afnemers waren door een Engelse Ltd aangebrachte partijen. De nv meende dat sprake was van intracommunautaire leveringen waarvoor het nultarief geldt en had daarover geen omzetbelasting in rekening gebracht en ook niet op aangifte voldaan.
Naar aanleiding van een controleonderzoek bij de nv stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de door de nv aangemerkte personen in werkelijkheid niet de afnemers van de frisdranken waren geweest. Hij was van mening dat de nv in die gevallen niet had bewezen dat aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief voor een intracommunautaire levering werd voldaan. Vervolgens legde de inspecteur de nv een naheffingsaanslag op met 25% boete. De nv ging in beroep bij Hof Den Bosch.
Het hof was van oordeel dat de nv niet had voldaan aan de op haar rustende last aan te tonen dat de afnemers van de diverse partijen goederen een status hadden, die tot gevolg heeft gehad dat deze goederen in een andere lidstaat waren onderworpen aan heffing van belasting vanwege intracommunautaire verwerving. De nv ging in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad gaf aan dat de Wet op de omzetbelasting in die jaren aan de bewijslevering geen bijzondere eisen stelde, in het bijzonder niet de eis dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld. Nu Hof Den Bosch in andere zin had beslist, was de Hoge Raad van oordeel dat het hof (mogelijk wel van een juiste rechtsopvatting was uitgegaan maar dan) zijn uitspraak niet toereikend had gemotiveerd en verwees de procedure daarom naar Hof Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad gaf dit hof nog enige richtlijnen mee voor verdere behandeling. De nv moest worden gezien als een leverancier die bij de intracommunautaire leveringen niet de identiteit van de echte afnemer(s) heeft verborgen om deze in de gelegenheid te stellen om belasting over de toegevoegde waarde te ontduiken.
Opmerking
Ondernemers moeten om het nultarief bij intracommunautaire leveringen te kunnen toepassen over het btw-identificatienummer beschikken van degene die de goederen afneemt en dat hebben geverifieerd. Deze voorwaarde gold nog niet in de jaren (1999 – 2002) waarop de procedure van de Hoge Raad betrekking had.