Hof Den Bosch heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan op het gebied van schenkbelasting. In de onderhavige procedure zag een weduwe zich geplaatst voor een veel voorkomend familiedilemma: als een van de kinderen een vermogensbestanddeel uit de nalatenschap verwerft met een grote potentie aan waardestijging, hoe kan dan ook de naaste familiegroep (de overige kinderen) daarvan een eerlijk deel krijgen als dat vermogensbestanddeel later inderdaad tegen een aanzienlijk hogere prijs wordt verkocht?
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De oplossing heeft de schoonheid in zijn eenvoud: verkoop tegen de waarde in het economische verkeer (= werkelijke waarde) met daarbij een derdenbeding in de vorm van een in de tijd begrensde winstdelingsregeling voor alle kinderen. Dat deed de weduwe. Zij verkocht een perceel grond aan een van haar zoons met daarbij een winstdelingsregeling voor alle kinderen en haarzelf als de grond binnen vijftien jaar met winst zou worden verkocht. De zoon verkocht de grond na zeven jaar met forse winst. De inspecteur meende dat de winstdelen van de kinderen belaste schenkingen van de moeder waren. Het hof wees dat echter af. Wil sprake zijn van een schenking dan moet sprake zijn van een gift die de schenker heeft verarmd. Daarvan was geen sprake. De moeder had de grond namelijk tegen de werkelijke waarde verkocht zodat haar vermogen niet was veranderd. Na de verkoop had ze geen recht meer op de meerwaarde van het perceel behalve dan op grond van de winstdelingsregeling. De inspecteur stelde verder nog dat de moeder in wezen zich de meerwaarde van de grond had voorbehouden. Ook dat argument verwierp het hof. Het was in strijd met de tussen de moeder en zoon gesloten overeenkomst die naar het oordeel van het hof de werkelijke bedoeling tussen partijen had weergegeven.
Hof Den Bosch heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan waaruit blijkt dat het mogelijk is om de waardestijging van uit een nalatenschap afkomstige vermogensobjecten aan de volgende generatie (kinderen) op een evenwichtige wijze te verdelen zonder dat dat leidt tot heffing van schenkbelasting. In de onderhavige procedure zag de weduwe zich geplaatst voor een veel voorkomend familiedilemma: als een van de kinderen een vermogensbestanddeel uit de nalatenschap verwerft met een grote potentie aan waardestijging, hoe kan dan de naaste familiegroep (d.w.z. ook de overige kinderen) daarvan een eerlijk deel krijgen als dat vermogensbestanddeel later inderdaad tegen een aanzienlijk hogere prijs wordt verkocht? De oplossing heeft de schoonheid in zijn eenvoud: verkoop tegen de waarde in het economische verkeer (= werkelijke waarde) met daarbij een derdenbeding in de vorm van een in de tijd begrensde winstdelingsregeling voor alle kinderen.
In de onderhavige procedure verkocht de weduwe in oktober 1997 een perceel grond aan een van haar zoons voor € 38.571, de waarde in het economische verkeer op dat moment. Het koopcontract bevatte een winstdelingsregeling waarbij de zoon de waardestijging van de grond met zijn moeder en de overige drie kinderen gelijkelijk moest verdelen als hij de grond binnen vijftien jaar na aankoop zou verkopen. In oktober 2004 verkocht hij de grond voor € 850.000. De moeder ontving van de zoon voor de uitvoering van de winstdelingsregeling het verkoopbedrag plus een bedrag aan rente. Uit dit bedrag -verhoogd met schenkingsbedragen- deed zij betalingen in gelijke delen aan de vier kinderen.
De inspecteur meende dat winstdelen van de kinderen in de grond (€ 162.751 per kind) belaste schenkingen van de moeder waren en hief daarover ook schenkingsrecht (vanaf 1 januari 2010 schenkbelasting geheten).
Hof Den Bosch wees net als Rechtbank Breda dat standpunt af. Wil sprake zijn van een schenking dan moet sprake zijn van een gift die de schenker heeft verarmd. Daarvan was geen sprake. De moeder had de grond namelijk tegen de werkelijke waarde verkocht zodat haar vermogen niet was veranderd. Na de verkoop had ze geen recht meer op de meerwaarde van het perceel behalve dan op grond van de winstdelingsregeling. De inspecteur stelde verder nog dat de moeder in wezen zich de meerwaarde van de grond had voorbehouden. Ook dat argument verwierp het hof. Het was in strijd met de tussen de moeder en zoon gesloten overeenkomst die naar het oordeel van het hof de werkelijke bedoeling tussen partijen had weergegeven. Het hof verklaarde het hoger beroep van de zoon en de overige kinderen tegen de hen opgelegde aanslagen schenkingsrecht gegrond.
Opmerking
Met ingang van 1 januari 2010 is niet langer doorslaggevend of niets is onttrokken aan het vermogen van de schenker/erflater. Vanaf deze datum is voor de heffing over hetgeen wordt verkregen van belang in hoeverre de verkrijging kan worden toegerekend aan een onttrekking aan het vermogen van de schenker/erflater. Zou deze nieuwe norm tot een andere uitkomst van de onderhavige procedure kunnen leiden? We menen dat het verdedigbaar is dat dat niet het geval is. Het perceel grond is immers tegen de waarde in het economische verkeer verkocht. Er heeft een gelijkwaardige ‘uitruil’ plaatsgevonden van goederen zodat geen sprake kan zijn van een onttrekking. Bovendien behoort de grond na verkoop civielrechtelijk niet meer tot het vermogen van de moeder. De winstdelingsregeling uit de hofuitspraak lijkt dan ook nu nog zijn werking te hebben.