Onder voorwaarden kan een dochtervennootschap na ontvoeging uit een fiscale eenheid verliezen meekrijgen. Het betreft verliezen die stammen uit de periode voordat de dochter deel ging uitmaken van de fiscale eenheid (voorvoegingsverliezen) en verliezen tijdens de fiscale eenheid die aan die dochter zijn toe te rekenen. Maar hoe verloopt de berekening van mee te geven verliezen als de dochter tot het ontvoegingstijdstip in een bepaald jaar winst heeft gemaakt en de moedermaatschappij verlies?
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft onlangs daarover beslist dat het aan de dochtervennootschap mee te geven verlies moet worden verminderd met winst van de dochter tot aan het ontvoegingstijdstip voor zover het niet horizontaal is verrekend met verliezen van de moeder tot aan dat tijdstip. De Hoge Raad casseerde met dit arrest de andersluidende uitspraak van Hof Den Haag uit 2010.
In het sinds 1 januari 2003 geldende regime voor de fiscale eenheid kan een dochtermaatschappij onder voorwaarden na ontvoeging uit de fiscale eenheid verliezen meekrijgen. Het betreft ‘eigen’ verliezen die stammen uit de periode voordat de dochter deel ging uitmaken van de fiscale eenheid (voorvoegingsverliezen) en verliezen tijdens de fiscale eenheid die aan die dochter zijn toe te rekenen. Maar hoe verloopt de berekening van mee te geven verliezen als de dochter tot het ontvoegingstijdstip in een bepaald jaar winst heeft gemaakt en de moedermaatschappij verlies? De Hoge Raad heeft hierover onlangs arrest gewezen. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een bv maakte van 1 januari 2001 tot en met 31 augustus 2003 deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Tot de fiscale eenheid behoorden alleen de bv en haar moedermaatschappij. Per 1 januari 2003 bedroeg het te verrekenen verlies van de fiscale eenheid € 838.525. Het resultaat van de moedermaatschappij over het hele jaar 2003 bedroeg € 46.140 negatief. Het resultaat van de bv tot het tijdstip van verbreking van de fiscale eenheid per 31 augustus 2003 bedroeg € 125.123. De bv had over 2001 en 2002 verliezen geleden van € 246.956 en € 82.089, tot een totaalbedrag van € 329.045.
De moedermaatschappij en de bv verzochten gelijktijdig met het indienen van hun aangiften vennootschapsbelasting over 2003 om van het verlies van de fiscale eenheid van € 838.525 een verlies van € 329.045 aan de bv toe te rekenen. De inspecteur wees dat af. Volgens hem waren op het ontvoegingstijdstip geen verliezen aan de bv toe te rekenen. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De bv ging in hoger beroep bij Hof Den Haag.
Het hof was van oordeel dat het positieve resultaat van een dochtervennootschap in de periode dat ze nog deel uitmaakte van een fiscale eenheid niet van invloed was op het aan de dochtervennootschap mee te geven verlies bij de verbreking van de fiscale eenheid. Volgens het hof was dit resultaat binnen de fiscale eenheid namelijk al verrekend met verliezen van de moedermaatschappij. De minister van Financiën ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad signaleerde een fout in de hofuitspraak. Het hof had bij zijn vaststelling dat het resultaat van de moeder over geheel 2003 € 46.140 negatief bedroeg, verzuimd rekening te houden met het resultaat van de dochter tot 1 september 2003. De Hoge Raad gaf aan dat het aan de dochtermaatschappij mee te geven verlies moet worden verminderd met winst van de dochter tot aan het ontvoegingstijdstip voor zover het niet horizontaal is verrekend met verliezen van de moeder tot aan dat tijdstip. Dit leidde tot het volgende resultaat.
Partijen waren het over eens dat het verlies van de moedermaatschappij zelf over het gehele jaar 2003 € 46.140 bedroeg. Tot 1 september 2003 (tweederde deel van het jaar) bedroeg het verlies van de moeder 2/3 * € 46.140 = € 30.760. Dit laatste bedrag kwam in mindering op de winst van de bv uit 2003 ad € 125.123 tot aan het ontvoegingstijdstip. Over 2003 resulteerde dit in een winst van de fiscale eenheid van € 94.363. Dit bedrag verminderde de aan de bv mee te geven verliezen uit 2001 en 2002. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de minister daarop gegrond.