Een bestuurder van een vennootschap kan aansprakelijk worden gesteld, indien de vennootschap niet tijdig aan de belastingdienst meldt dat zij de belasting en premies sociale verzekeringen niet kan betalen. Maar wanneer is sprake van een bestuurder? Is het in het handelsregister als statutair bestuurder ingeschreven daarvoor al voldoende? Hof Den Bosch kwam in een sterk feitelijke procedure tot de beslissing dat dat toch niet het geval was.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Als een rechtspersoon, zoals een bv, bepaalde belastingen en premies sociale verzekeringen niet meer kan betalen, is die vennootschap verplicht dat tijdig aan de ontvanger van de belastingdienst te melden. Elk van de bestuurders van de vennootschap is bevoegd om namens die vennootschap aan die verplichting te voldoen. In ons nieuwsbericht van 25 januari 2011 hebben we de hoofdlijnen van de regeling over de bestuurdersaansprakelijkheid weergegeven.
Bestuurder in de zin van bestuurdersaansprakelijkheid zijn:
– de bestuurder in formele zin;
– indien de bestuurder een lichaam is in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen: de bestuurder van dat lichaam;
– degene van wie kan worden aangenomen dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald alsof hij bestuurder was, de zogenoemde beleidsbepaler;
– de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belastingschuld is ontstaan.
Hof Den Bosch heeft onlangs een uitspraak gedaan over de vraag of bestuurdersaansprakelijkheid aan de orde kan komen als deze slechts is gebaseerd op het feit dat iemand in het handelsregister staat ingeschreven als statutair bestuurder. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een bv was in februari 2001 opgericht. Een houdstervennootschap hield alle aandelen van de bv. De aandelen van de houdster waren gecertificeerd. Deze certificaten van de houdster werden gehouden door een vrouw en een man die de vriend was van de dochter van de vrouw. De bestuurders van de stichting administratiekantoor van de houders waren de vrouw en haar partner/echtgenoot. Volgens het handelsregister was de houdstervennootschap vanaf de oprichtingsdatum van de bv bestuurder van die vennootschap en de man vanaf 1 januari 2002.
De bv was verlieslatend en liet over het jaar 2003 en tot haar faillissement in augustus 2005 deels de aangegeven loonbelasting onbetaald zonder dat aan de ontvanger een melding van betalingsonmacht was gedaan. In juli 2006 werd het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel. De ontvanger had in oktober 2006 bij de (voormalige) curator onderzoek ingesteld en een rapport opgesteld. Op grond van de bevindingen uit het rapport stelde de ontvanger de man hoofdelijk aansprakelijk voor het nog onbetaald gelaten deel van de verschuldigde belasting en premies verhoogd met boete en invorderingsrente. De ontvanger was van mening dat op diverse gronden sprake was van onbehoorlijk bestuur door (mede) de man. Het verwijt betrof met name het niet op de juiste wijze voeren van de boekhouding en niet op aangifte aangeven en niet afdragen van de loonheffing. De ontvanger stelde dat nu de man in het handelsregister stond ingeschreven als bestuurder, hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de onbetaalde gelaten belasting- en premieschulden. Alleen op basis van deze inschrijving baseerde de ontvanger de aansprakelijkstelling. De ontvanger had de vrouw en haar partner/echtgenoot niet aansprakelijk gesteld nu zij waren geëmigreerd naar het Verre Oosten.
De man bestreed dat hij bestuurder was en gaf toelichting op de feitelijke situatie waarom hij als bestuurder stond ingeschreven. Hieruit rees het beeld dat hij te goeder trouw was geweest en dat de ouders van zijn vriendin daarvan misbruik hadden gemaakt. De man bestreed dat hij feitelijk en formeel zeggenschap in de bv had gehad. Zijn werkzaamheden betroffen voornamelijk werkzaamheden van licht administratieve aard. Ook had de accountant van de bv hem voorgehouden dat hij vanwege zijn houderschap van certificaten van aandelen in de bv ‘dga’ zou moeten worden en om die reden inschrijving in het Handelsregister verplicht zou zijn. De ontvanger weersprak deze feiten niet.
Het hof was van oordeel dat de ontvanger vanwege de uitdrukkelijke betwisting door man van zijn bestuurderschap van de bv, niet had mogen volstaan met het slechts raadplegen van het handelsregister. Hij had moeten onderzoeken of de man daadwerkelijk een door de vergader ing van aandeelhouders van de bv aangestelde formele bestuurder in de zin van het Burgerlijk Wetboek was. Het hof wees hierbij op een arrest van de Hoge Raad uit 2008. Het hof vond dat dit nog meer gold in een situatie van certificering. Uit de vennootschapsstructuur van de onderhavige procedure maakte het hof op dat de man niet als bestuurder van de Stichting Administratiekantoor was benoemd. Het hof leidde hieruit het vermoeden af, dat de ouders van zijn vriendin hem niet op enige wijze -ook niet als bestuurder- formeel of materieelzeggenschap wilden verlenen in de bv. De man had ook niet erkend dat hij als bestuurder was benoemd, maar had slechts erkend dat hij (kennelijk) in het handelsregister moest worden ingeschreven.
Op basis van het voorgaande kwam het hof tot het oordeel dat de ontvanger niet aannemelijk had gemaakt dat de man een formeel bestuurder van de bv was, die hoofdelijk aansprakelijk gesteld kon worden voor de belasting- en premieschulden van deze vennootschap. Het hof vernietigde daarop de aansprakelijkstelling.
De uitspraak van het hof ligt in lijn met een arrest van de Hoge Raad waarover we op 6 oktober 2010 hebben bericht.