Rechtbank Haarlem heeft in een feitelijke procedure beslist dat een nv (moedermaatschappij binnen een fiscale eenheid) de zogeheten dooruitdelingskorting van 3% op de af te dragen dividendbelasting mocht toepassen. De dividenduitkering was afkomstig van een met haar gevoegde dochtermaatschappij. Deze bv had het dividend op haar beurt ontvangen uit een deelnemingsdividend van een in Engeland gevestigde deelneming. De Britse fiscus had de bv daarbij een (half) belastingkrediet (tax credit) verleend en ook een income tax van 5% geheven over het Britse dividend en het belastingkrediet. Vervolgens had de Britse fiscus de verschuldigde belasting verrekend met het belastingkrediet en het verschil tussen het belastingkrediet en de income tax aan de bv uitbetaald.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De dooruitdelingskorting is een faciliteit binnen de dividendbelasting om het Nederlandse vestigingsklimaat voor (houdstermaatschappijen van) internationale ondernemingen te verbeteren. De faciliteit ziet op de situatie waarin een Nederlandse vennootschap dividenden van een buitenlandse deelneming ontvangt waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. In die situatie kan de Nederlandse vennootschap de in het buitenland ingehouden bronbelasting niet verrekenen met de vennootschapsbelasting en vormt de buitenlandse bronbelasting dus voor het volle bedrag een kostenpost. Dat maakt Nederland als vestigingsstaat voor hoofdkantoren en houdstermaatschappijen van internationale ondernemingen minder aantrekkelijk. Om Nederland als vestigingsstaat aantrekkelijker te maken kan onder voorwaarden een gedeeltelijke verrekening plaatsvinden van de in het buitenland ingehouden bronbelasting met de door de Nederlandse vennootschap bij dooruitdeling van het dividend af te dragen dividendbelasting.
Volgens de wetsbepaling in de Wet op de dividendbelasting (hierna: de Wet) over de dooruitdelingskorting kan -kort gezegd- een vennootschap op de af te dragen dividendbelasting een dooruitdelingskorting van 3% toepassen wanneer het dividend afkomstig is uit dividenden ontvangen van dochtermaatschappijen die gevestigd zijn in een staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- de dividenduitkerende vennootschap (inhoudingsplichtige) houdt voor ten minste 25% aandelen in of bezit (als het verdrag daarin voorziet), ten minste 25% van de stemrechten in een buitenlandse dochtervennootschap;
- op de dividenden is in de staat waar de dochter is gevestigd een bronbelasting van ten minste 5% ingehouden;
- op de van de dochter ontvangen dividenden is de deelnemingsvrijstelling van toepassing.
Rechtbank Haarlem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een bv de dooruitdelingskorting van 3% op de af te dragen dividendbelasting mocht toepassen op dooruitgedeeld Brits dividend. De zaak was als volgt.
Een bv maakte als dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid met een nv. De bv had een deelneming in een in Engeland gevestigde vennootschap. In 2005 keerde de deelneming een dividend uit van GBP 25 mln. De Britse fiscus verleende de bv op grond van het belastingverdrag met Nederland een half belastingkrediet (tax credit). Verder hief de Britse fiscus over het dividend en het belastingkrediet een ‘income tax’ van 5%. De verrekening van de tax credit met de bronbelasting leidde per saldo tot een teruggaaf aan de bv. De nv keerde in 2007 en 2008 dividend uit dat geheel afkomstig was uit het Britse dividend aan de bv. De nv paste op de door haar af te dragen dividendbelasting over deze dividenduitkeringen een dooruitdelingskorting toe van 3% (€ 1.154.000 en € 875.070).
De inspecteur weigerde echter de dooruitdelingskorting en ging voor diverse ankers liggen. Zo was naar zijn mening in Engeland geen bronbelasting van ten minste 5% ingehouden. Verder kon de bv als dochtermaatschappij van een fiscale eenheid niet kwalificeren als een ‘inhoudingsplichtige’. Ten slotte was er geen te verzachten belastingdruk omdat de bv een tax credit was verstrekt dat groter was dan de geheven income tax. De inspecteur legde de nv daarop twee naheffingsaanslagen dividendbelasting op tot de geclaimde bedragen aan dooruitdelingskorting. De zaak kwam voor Rechtbank Haarlem.
1. BV als inhoudingsplichtige?
De rechtbank was op basis van de Wet van oordeel dat de bv als dochtermaatschappij van een fiscale eenheid wel kwalificeerde als inhoudingsplichtige. Tot en met het jaar 2002 stond het begrip inhoudingsplichtige niet in de daarvoor geldende wetsbepaling van de Wet opgenomen maar na de inwerkingtreding van het nieuwe fiscale eenheidsregime per 1 januari 2003 wel. De rechtbank zag in de toelichting op de gewijzigde wetsbepaling geen aanwijzing dat de wetgever daarmee een nieuwe eis aan de dochtermaatschappij als inhoudingsplichtige bedoelde te stellen.
2. Op dividenden een bronbelasting van ten minste 5% ingehouden?
De rechtbank verwierp ook de stelling van de inspecteur dat de income tax niet kwalificeerde als een ingehouden bronbelasting. Volgens de inspecteur moet de in Engeland betaalde belasting bij de Britse vennootschap zijn geheven door afzondering van het uit te keren dividend. In de wetsgeschiedenis van de dooruitdelingskorting zag de rechtbank geen aanknopingspunt voor het (door de inspecteur gemaakt) onderscheid tussen enerzijds een door het uitkerende lichaam ingehouden en afgedragen belastingen en anderzijds belastingen die door de ontvanger van het dividend worden voldaan. De rechtbank zag zich in zijn oordeel nog gesterkt door het doel van de dooruitdelingskorting met betrekking tot dividenden uit verdragslanden. De wetgever kan niet hebben bedoeld om een belasting die de bronstaat volgens het toepasselijke verdrag mag heffen, maar die niet wordt geheven bij inhouding aan de bron, voor de dooruitdelingskorting te diskwalificeren. Ook in rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt geen onderscheid gemaakt tussen belastingen die worden ingehouden aan de bron en belastingen die op andere wijze worden geheven. De rechtbank kwam tot de slotsom dat ook een door middel van een aanslag of op nog andere wijze geheven belasting moet worden erkend als een bronbelasting voor de toepassing van de dooruitdelingskorting.
Geen te verzachten belastingdruk?
De inspecteur had gesteld dat geen sprake was van een te verzachten belastingdruk omdat aan de bv een tax credit was verstrekt die groter was dan de geheven income tax. Verder moest naar zijn mening de tax credit als een vermindering van de belasting over het dividend worden aangemerkt. De rechtbank stelde op basis van de wet sgeschiedenis echter vast dat de tax credit het karakter heeft van een gedeeltelijke teruggaaf van de op het niveau van de uitdelende vennootschap geheven winstbelasting en dus niet als een vermindering van de bronbelasting over het ter beschikking gestelde dividend.
De rechtbank merkte op dat Engeland volgens het belastingverdrag met Nederland in deelnemingsverhoudingen is bevoegd om over het dividend 5% belasting (income tax) te heffen. Dat is een bronbelasting van 5% en kwalificeert ook als zodanig voor de dooruitdelingskorting. De omstandigheid dat de income tax vervolgens wordt verrekend met de tax credit maakt dit niet anders.
De rechtbank verklaarde het beroep van de nv gegrond en vernietigde de naheffingsaanslagen dividendbelasting.