Als een ondernemer of onderneming (hierna: inlener) voor de bedrijfsvoering werknemers inleent van een derde (uitlener), dan kan de inlener onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor de met de inlening verband houdende loonbelasting, omzetbelasting en premies sociale verzekeringen die de uitlener niet heeft afgedragen. Het moet dan wel vaststaan dat sprake is van inlening. De bewijslast dat daarvan sprake is, rust op de ontvanger van de belastingdienst.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Uit een recente uitspraak van Rechtbank Breda blijkt dat de vormgeving van de afspraken over te verrichten schoonmaakwerkzaamheden van belang zijn voor de vaststelling of sprake is van inlening en dus een eventuele inlenersaansprakelijkheid. Als uit de feiten blijkt dat de afspraken ertoe leiden dat niet aan de voorwaarden voor inlening is voldaan -bijvoorbeeld als het belangrijke element ‘leiding of toezicht’ ontbreekt- dan ontvalt daarmee de basis voor inlenersaansprakelijkheid. In de onderhavige procedure was daarvan sprake zodat de rechtbank de inlenersaansprakelijkheid van een groothandelsbedrijf in metaalwaren voor door een schoonmaakbedrijf niet afgedragen belastingen en premies sociale verzekeringen vernietigde.
Als een ondernemer een andere ondernemer opdracht geeft bepaalde werkzaamheden uit te voeren, kan de opdrachtgever onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor de niet-afgedragen omzetbelasting, loonbelasting en premies sociale verzekeringen van de uitvoerder. Een ondernemer kan een natuurlijk persoon zijn maar ook een rechtspersoon. De aansprakelijkheid kan plaatsvinden hetzij via de ‘ketenaansprakelijkheid’ hetzij via de ‘inlenersaansprakelijkheid’. (Voor de confectiebranche bestaat overigens nog een afzonderlijke aansprakelijkheidsregeling.) Welke aansprakelijkheid van toepassing is, hangt van de soort werkzaamheden af en of de opdrachtgever toezicht houdt op of leiding geeft aan de werkzaamheden. Zo vindt ketenaansprakelijkheid in beginsel plaats bij werkzaamheden van ‘stoffelijke aard’ die zelfstandig door de uitvoerder in zijn bedrijf worden verricht. De aannemersbranche met aannemers en onderaannemers is hiervan een goed voorbeeld. Inlenersaansprakelijkheid kan plaatsvinden als het personeel van de uitvoerder onder leiding of toezicht van de opdrachtgever (inlener) werkt. Op de ontvanger van de belastingdienst rust de bewijslast of sprake is van inlening of aanneming van werk. Of hij daarin slaagt hangt van de feiten en omstandigheden van het concrete geval af. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Breda. De zaak was als volgt.
Een bv, werkzaam als groothandel in ijzer, staal en andere metalen, had in 2007 en 2008 de schoonmaak van het magazijnkantoor, de kantine, de koffie- en ontvangstruimte uitbesteed aan een schoonmaakbedrijf. De schoonmaak vond steeds buiten de reguliere kantoortijden om plaats, waardoor gewoonlijk geen werknemers van de bv in bovengenoemde ruimtes aanwezig waren. Het schoonmaakbedrijf had de door haar verschuldigde loonheffing (loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie werknemersverzekeringen) en omzetbelasting over 2007 en 2008 gedeeltelijk niet betaald. De ontvanger stelde de bv voor een deel van deze schuld inlenersaansprakelijk. De bv bestreed de aansprakelijkstelling op grond van inlening en ging in beroep bij Rechtbank Breda.
De rechtbank wees op de essentie van de wettelijke regeling voor inlenersaansprakelijkheid. Volgens deze regeling is de inlener hoofdelijk aansprakelijk als een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking met zijn werkgever (de uitlener) door de werkgever ter beschikking is gesteld aan de inlener om onder toezicht of leiding van die inlener werkzaam te zijn.
De bv had met het schoonmaakbedrijf voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden ooit schriftelijk een overeenkomst gesloten, maar kon deze niet meer reproduceren. De ontvanger stelde daarop omkering van de bewijslast als sanctie. De bv zou in dat geval moeten bewijzen dat geen sprake was van inlening. De rechtbank gaf toe dat de administratie van de bv completer was geweest als de overeenkomst daarin was terug te vinden, maar wees er ook op dat een contract met name inzicht geeft in de tussen partijen overeengekomen rechten en plichten. Voor de vaststelling of sprake is van inlening is met name de gang van zaken rond de verrichte werkzaamheden van belang. De rechtbank zag daarom geen reden om een zware sanctie als omkering van de bewijslast toe te passen en beoordeelde wat de bv over de feitelijke gang van zaken verklaarde. De bv verklaarde dat:
- bij de overeenkomst het resultaat vooropstond, dat wil zeggen het schoonmaken van de algemene bedrijfsruimten,
- de berekening van de overeengekomen vaste vergoeding was gebaseerd op een schatting van de met het schoonmaken gemoeide personeelsuren,
- een controle achteraf op het werkelijke aantal gewerkte personeelsuren niet plaatsvond,
- een dergelijke controle onnodig was omdat niet dat aantal uren maar de prestatie centraal stond,
- geen sprake was van enige registratie van de begin- en eindtijden van het personeel van het schoonmaakbedrijf en,
- het schoonmaakbedrijf zelf kon beslissen hoeveel personeel zij nodig had voor het schoonmaken van de algemene bedrijfsruimten.
De rechtbank vond de verklaringen -ook in onderling verband bezien- geloofwaardig. Gelet op deze verklaringen en in aanmerking genomen dat de werkzaamheden van het schoonmaakbedrijf voor de bv niet in de lijn lagen van de ondernemingsactiviteiten van de bv zelf -omdat dan moeilijker sprake kan zijn van leiding of toezicht van de opdrachtgever-, vond de rechtbank het niet aannemelijk dat sprake was van inlening. De rechtbank verklaarde het beroep van de bv gegrond en vernietigde de beschikking aansprakelijkstelling.