Wanneer partijen in gemeenschap van goederen met elkaar trouwen, vindt tussen hen boedelmenging plaats. Dat betekent dat het vermogen van de een en de ander op het moment van huwelijkssluiting in elkaar smelt. Vanaf dat moment is er één vermogen waartoe twee personen gerechtigd zijn. Dat is niet het geval als partijen trouwen onder huwelijkse voorwaarden. Het vermogen van de man blijft van hem en dat van de vrouw van haar.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Nu is er bij echtparen vaak behoefte om het vermogen dat de een heeft vergaard met de ander te delen. Daartoe bestaat de mogelijkheid als partijen in huwelijkse voorwaarden een periodiek of facultatief verrekenbeding opnemen. Zo’n verrekenbeding brengt geen verandering in de eigendomsverhoudingen, maar partijen zijn dan gehouden periodiek of op het moment waarop zij dat willen (een deel van) hun vermogen met de ander te verrekenen. De vermogensoverheveling, die daardoor ontstaat, is niet fiscaal belast. Daarvoor geldt hetzelfde als bij een verdeling van een gemeenschap van goederen: dat gebeurt ook fiscaal neutraal.
Verder bestaat de mogelijkheid dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding opnemen. Volgens zo’n beding dienen zij met elkaar af te rekenen op het moment waarop het huwelijk eindigt. Zo’n finaal verrekenbeding kan worden afgesproken voor het geval het huwelijk eindigt door overlijden. Ook is het mogelijk een finaal verrekenbeding op te nemen voor het geval sprake zal zijn van echtscheiding. Een finaal verrekenbeding bij overlijden wordt meestal zo ingekleed, dat partijen bij overlijden worden geacht met elkaar af te rekenen als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Gevolg van zo’n bepaling is dat tot de nalatenschap een waarde behoort, die gelijk is aan de helft van het vermogen van de erflater. De erfgenaam bespaart daarmee meestal een groot bedrag aan erfbelasting. Een finaal verrekenbeding bij echtscheiding leidt ertoe dat partijen op dat moment verplicht zijn vermogen over te hevelen, zonder dat dat tot schenkbelasting leidt. Dat is dan weer een geluk bij een ongeluk: men moet betalen, maar de inspecteur van belastingen stuurt geen rekening.
Spijtoptanten
Er zijn echtgenoten die getrouwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, maar eigenlijk liever voor de toekomst gemeenschap van goederen willen. Dat gebeurt vaak na een jarenlang huwelijk, waarbij de een ondernemer was. Om nu te voorkomen dat de curator zich in tijden van slecht weer zou kunnen verhalen op de echtelijke woning, kozen die echtelieden ooit voor huwelijkse voorwaarden.
Wanneer zij pensioengerechtigd worden, willen zij dan toch liever voldoen aan het aloude romantische idee dat alles van hen beiden is. Zij kiezen er dan vaak voor om hun huwelijkse voorwaarden op te heffen en gemeenschap van goederen te creëren. Een dergelijke wijziging mag van de fiscus zonder dat schenkbelasting verschuldigd is. Dat blijkt uit een Besluit van de Minister van Financiën d.d. 5 juli 2010, nr. DGB 2010/872M. Daarom staat vast dat er dan geen schenkbelasting verschuldigd is.
Als echtelieden die in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd, alsnog huwelijkse voorwaarden willen overeenkomen, zijn zij evenmin schenkbelasting verschuldigd, als aan de twee hierna te noemen voorwaarden is voldaan. De echtelieden moeten dan aannemelijk maken dat de wijziging verband houdt met het herstel van aanspraken van kinderen uit een eerder huwelijk op het vermogen van hun ouder, terwijl die aanspraken als gevolg van een huwelijk in wettelijke gemeenschap van goederen onbedoeld verloren zijn gegaan. Evenmin is schenkbelasting verschuldigd als de echtelieden aannemelijk maken dat op grond van een misverstand voorafgaand aan het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt. Zij moeten dan wel binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk alsnog overgaan tot het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Na die periode moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van een misverstand. Dat alles is ook geregeld in het hiervoor genoemd ministerieel besluit.
Wijziging van huwelijksvermogensregime in het zicht van echtscheiding
Soms zijn partijen buiten gemeenschap van goederen gehuwd en is de een, bijvoorbeeld de man, eigenaar van het woonhuis. Om diverse redenen wil hij dat zijn vrouw (en eventueel de kinderen) in dat huis blijven wonen. In zo’n geval zal de vrouw eigenares moeten worden van het woonhuis, al is het alleen maar, omdat zij de hypotheekrente voor de op die woning rustende hypotheekschuld wil kunnen aftrekken. De man kan dan natuurlijk het woonhuis in eigendom overdragen aan de vrouw, maar dan zou er 6% overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Bovendien heeft zo’n “verkoop” ook nog andere consequenties. De bank, die vroeger akkoord was met de hypothecaire geldlening aan de man, zou kunnen besluiten geen geldlening aan de vrouw te verstrekken. Dan zit zij ook om die reden met de gebakken peren. De echtelieden zinnen dan op middelen waarmee de woning van de een over kan gaan naar de ander, zonder dat dat fiscale en andere consequenties heeft. Zij kunnen dan ongestraft en gedekt door het hiervoor genoemde Besluit met elkaar afspreken hun huwelijkse voorwaarden in het zicht van de toekomstige echtscheiding om te zetten in een wettelijke gemeenschap van goederen, die zij op voorhand reeds zo verdelen dat de vrouw de woning (en eventueel de hypotheekschuld) krijgt, waartegenover de man een even groot aandeel in andere zaken verkrijgt. Het convenant, waarin dat wordt geregeld, wordt al getekend vóór het moment van echtscheiding. Vervolgens worden eerst de huwelijkse voorwaarden gewijzigd, zodat er een gemeenschap van goederen bestaat. Dan volgt kort daarna (enkele dagen is voldoende) de inschrijving van de reeds voorbereide echtscheidingsbeschikking. Op dat moment geldt het echtscheidingsconvenant en vervolgens wordt de woning bij notariële akte aan de vrouw toegedeeld. Het ministerie van financiën heeft het in genoemd besluit goedgekeurd, dat de fiscus dan het nakijken heeft. Er is geen overdrachtsbelasting verschuldigd door de toedeling van het huis aan een van de twee echtelieden en er is bovendien geen sprake van schenking. Eind goed al goed.
Soms is het niet verstandig om huwelijkse voorwaarden om te zetten in een wettelijke gemeenschap van goederen. Als de woning slechts een klein onderdeel van het totale vermogen van een van de echtelieden uitmaakt, zou dat tot gevolg kunnen hebben dat toedeling van de woning aan de een en de rest van het vermogen aan de ander niet volstaat. Dan zou er alsnog sprake zijn van een schenking. Bovendien is het mogelijk dat de man bepaalde goederen niet (al is het maar voor enkele dagen) in een gemeenschap van goederen wil brengen. Te denken valt aan een onderneming, waar echtelieden vaak geen gedonder over willen hebben. Zij zouden dan kunnen besluiten om een beperkte gemeenschap van goederen te creëren. Stel dat de man een vermogen heeft, waaronder een woonhuis van € 600.000, belast met een hypotheekschuld van
€ 200.000 en vele liquide middelen, dan zouden partijen kunnen besluiten dat het woonhuis in een beperkte gemeenschap van goederen wordt gebracht evenals de hypotheekschuld en liquide middelen ter grootte van € 400.000. Als dan na echtscheiding een verdeling moet plaatsvinden, kan de woning, belast met een hypotheekschuld van € 200.000 aan de vrouw worden toegedeeld, terwijl de van de man afkomstige liquide middelen aan hem worden toegedeeld. Het hiervoor genoemde Besluit van 5 juli 2010 geeft niet op voorhand zijn zegen aan een dergelijke constructie. De minister zegt dat hij geen hand in het vuur steekt voor een fiscaal neutrale verdeling, wanneer goederen in een beperkte gemeenschap worden gebracht, die vervolgens wordt gedeeld. Dat is lastig, want zo’n constructie prefereren echtelieden vaak boven de constructie van een wettelijke gemeenschap. Anderzijds heeft de fiscus het bij mijn weten nooit aangedurfd om in een dergelijk geval de knuppel in het hoenderhok te gooien door een procedure uit te lokken. Er is dus geen jurisprudentie over de vraag of inbreng in een beperkte gemeenschap volstaat. Rechtsgeleerden hebben daar in het verleden regelmatig hun visie over gegeven, maar zekerheid kan niet worden verstrekt. Anderzijds bestaat wel de zekerheid dat er nooit over is geprocedeerd. Dat alles rechtvaardigt de keuze voor een dergelijke wijze van (waarschijnlijk belasting-neutrale) overheveling.
Conclusie
Normaliter geschiedt verdeling en verrekening fiscaal neutraal. Wijziging van huwelijksvermogensregimes zal over het algemeen niet tot een fiscale heffing leiden. In het geval die wijziging is gebaseerd op een beperkte gemeenschap van goederen, bestaat daarover geen zekerheid. Het risico dat de fiscus in zo’n geval gaat heffen, is echter klein.
mr. dr. Louis Zonnenberg, BANNING Advocaten