In het huurrecht voor bedrijfsruimte geldt als uitgangspunt dat verhuurder en huurder vrij zijn in het bepalen van de huurprijs. Het kan voorkomen dat één der partijen gedurende de looptijd van de huurovereenkomst van mening is dat de huurprijs niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse en de huurprijs gewijzigd wil zien. Als huurder en verhuurder over een wijziging geen overeenstemming kunnen bereiken, kan die partij een vordering bij de rechter instellen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dit kan na afloop van iedere bepaalde contractstermijn. Bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan een partij dit doen na ommekomst van 5 jaren na de aanvangsdatum van de huur, of na 5 jaren waarop de laatste door de rechter vastgestelde huurprijs is gevorderd.
De rechter kijkt bij de vraag of de huurprijs dient te worden aangepast naar het huurprijsniveau van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse in de vijf jaren voorafgaand aan de ingestelde vordering. De ingestelde vordering dient dan ook te worden vergezeld van een deskundigenadvies. De rechter heeft echter bij de beoordeling een grote mate van beleidsvrijheid.
Bij de beoordeling dient de rechter een vordering van de verhuurder af te wijzen voor zover die is gegrond op verbeteringen van het gehuurde die op kosten van de huurder zijn aangebracht (en dit geldt ook andersom). Wat kwalificeert als een verbetering, is niet altijd even voorspelbaar. In een arrest van de Hoge Raad van 24 februari 1984, NJ 1984, 787 werd bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt tussen zogeheten “verfraaiingen” en “verbeteringen”.
mr. Sabine Hirdes, Wieringa Advocaten Amsterdam