Het komt echter nog wel eens voor dat zo’n clausule niet is opgenomen. Als burger of bedrijf moet je dan maar weten dat je binnen zes weken moet protesteren tegen het besluit. In het bestuursprocesrecht geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging en ‘een ieder wordt geacht de wet te kennen’, zo is het adagium. Toch gaat het in de praktijk met enige regelmaat in dit soort gevallen fout, dat wil zeggen dat pas na het verstrijken van de termijn bezwaar gemaakt of beroep ingesteld en daar niets meer aan te doen is.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Nu kent het bestuursrecht wel de mogelijkheid van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. Het wettelijk criterium is dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift in verzuim is geweest. Het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing leidde – en leidt nog steeds niet – per definitie tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De verschillende bestuursrechters hielden er echter verschillende uitgangspunten op na. Daardoor had men tot voor kort bij de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep veel minder kans dat de termijnoverschrijding verschoonbaar werd geacht, dan bij de Hoge Raad (in belastingzaken) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep vonden namelijk dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding tenzij er sprake was van bijkomende omstandigheden. De Hoge Raad (in belastingzaken) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven daarentegen hadden een minder streng uitgangspunt, namelijk dat ook zonder bijkomende omstandigheden het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Voor rechtzoekenden een verwarrende situatie, die bovendien bezien vanuit het streven naar rechtseenheid zacht gezegd niet erg fraai was.
Gelukkig is hieraan nu een einde gekomen en is de strenge lijn verleden tijd. De Centrale Raad van Beroep ging op 23 juni 2011 ‘om’(zie ook de uitspraak van 5 juli 2011). De Afdeling bestuursrechtspraak volgde vorige week, op 21 september 2011). De lijn die de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling onlangs formuleerden, onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, is dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende vóór afloop van de termijn reeds werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan de belanghebbende worden toegerekend.
Voor het aannemen van verschoonbaarheid kan evenwel, ook indien de belanghebbende bijstand heeft van een professionele rechtsbijstandverlener, aanleiding bestaan indien gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan die belanghebbende toegezonden stuk. Opvallend is dat de Afdeling expliciet aangeeft dat ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig plegen te procederen, kennis mag worden verondersteld alsook bij burgers die regelmatig procederen. Wat regelmatig is zal nog moeten blijken. Het is in ieder geval duidelijk dat de Afdeling voor bepaalde organisaties en burgers gevallen de deur van de verschoonbare termijnoverschrijding minder ruim heeft willen openzetten. Op zich begrijp ik dat en denk ik dat bij sommige organisaties en burgers die kennis inderdaad wel verondersteld mag worden, maar ik hoop wel dat de Afdeling oog zal hebben voor de casuïstiek, want er zijn immers genoeg ideële organisaties met besturen van wisselende vrijwilligers die geen ervaring hebben met procederen en geen weet hebben van de bestuursprocesrechtregels. Voor deze besturen is het in ieder geval zaak om te zorgen voor een blijvende goede overdracht aan de nieuwe bestuursleden.
mr. Cathine Knijff, Wieringa Advocaten Amsterdam