In beginsel is een werknemer die niet is gebonden aan een concurrentiebeding vrij om bij een andere werkgever in dienst te treden dan wel voor zich zelf te beginnen en de voormalig werkgever te beconcurreren. Dit vloeit voort uit het recht op vrije arbeidskeuze. Onbeperkt is deze vrijheid echter niet. Een werknemer kan zich namelijk ook zonder concurrentiebeding schuldig maken aan onrechtmatige concurrentie. Van onrechtmatige werknemersconcurrentie is volgens vaste rechtspraak (sinds het arrest Boogaard/Vesta, HR 9 december 1955, NJ 1956, 157) pas sprake wanneer is voldaan aan de navolgende drie vereisten: a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalig werkgever dat de voormalig werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg. In onderhavig zaak speelde de vraag of de voormalig werknemer die voor zichzelf was begonnen en niet was gebonden aan een concurrentie- of relatiebeding zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige concurrentie jegens zijn voormalig werkgever.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
De voormalig werkgever (hierna: werkgever) exploiteert sinds 1983 een garagebedrijf. In 1988 is voormalig werknemer (hierna: werknemer) bij werkgever in dienst getreden in de functie van chef-werkplaats. Werkgever heeft in 1995 een tweede garagebedrijf geopend. Werknemer is daar vervolgens aangesteld als bedrijfsleider. In november 2007 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en heeft een bestaand garagebedrijf dat naast het bedrijf van werkgever is gevestigd overgenomen. Werknemer heeft vervolgens op 21 november 2007 aan klanten van werkgever een brief gestuurd waarin hij aangeeft dat hij stopt bij zijn huidige werkgever en voor zichzelf is begonnen. De chef-werkplaats van de werkgever is tevens mee overgegaan naar het garagebedrijf van de werknemer. Werkgever heeft eind 2008 haar garagebedrijf vanwege slechte bedrijfsresultaten gesloten.
Vordering werkgever
Werkgever vordert een verklaring voor recht dat de werknemer jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden. Werkgever legt aan haar vordering ten grondslag dat werknemer op 21 november 2007 zonder toestemming op basis van de klantenlijst van werkgever 485 klanten heeft aangeschreven. Deze 485 klanten – die bij werkgever kwamen voor de jaarlijkse APK keuring en reparaties – zijn volgens de werkgever als gevolg hiervan overgestapt naar het garagebedrijf van werknemer. Daarbij stelt werkgever dat werknemer de klanten van werkgever heeft benaderd alsof het zijn eigen klanten waren, hetgeen werkgever eveneens onrechtmatig acht. Als gevolg van het handelen van werknemer is de omzet van werkgever direct na het vertrek van werknemer ingestort. Het bedrijfsresultaat van het garagebedrijf is in 2008 gedaald met een bedrag van € 133.728,00 ten opzicht van 2007.
Beoordeling
De rechtbank heeft echter allereerst beoordeeld of, los van de drie vereisten die zijn geformuleerd in het arrest Boogaard/Vesta, er sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de wijze waarop de werknemer heeft geconcurreerd als onrechtmatig moeten worden beschouwd. De rechtbank acht de inhoud van de brief d.d. 21 november 2007 – hoewel de inhoud een licht wervend karakter heeft – niet ongeoorloofd jegens de werkgever. Er wordt er in de betreffende brief niets negatiefs medegedeeld aan de klanten over het bedrijf en over het dienstverband van werknemer bij werkgever. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de werknemer actief personeelsleden van werkgever heeft benaderd. Evenmin is de stelling van werkgever dat de werknemer klanten van de voormalig werkgever zou hebben bezocht en/of telefonisch heeft benaderd niet komen vast te staan. Ten slotte legt ook de stelling dat werknemer het naast werkgever gelegen garagebedrijf heeft overgenomen, geen gewicht in de schaal. Het garagebedrijf was al voor de overname gevestigd naast het bedrijf van werkgever. Daarnaast stond het werknemer, nu geen concurrentie- en/of relatiebeding is overeengekomen, vrij om een bedrijf te starten, ook vanuit een pand dat is gelegen naast het bedrijf van werkgever. Dit zou slechts anders zijn geweest indien klanten door het handelen van de werknemer in verwarring zouden zijn gebracht en in de veronderstelling zouden zijn dat zij nog immer te maken hadden met de onderneming van de werkgever. Dit is volgens de rechtbank echter niet het geval.
Tot slot rest de vraag of de werknemer onrechtmatig heeft geconcurreerd doordat hij 485 klanten zou hebben aangeschreven waarbij hij gebruik zou hebben gemaakt van het klantenbestand van de werkgever (vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie zoals geformuleerd in het arrest Boogaard/Vesta). Allereerst dient daarbij te komen vast te staan dat er sprake is van stelselmatig en substantiële afname van het bedrijfsdebiet, welke het gevolg is van het versturen van de brief op 21 november 2007 aan de klanten van werkgever. Vast staat dat het bedrijfsresultaat van de werkgever substantieel is gedaald. De werknemer heeft echter betwist dat de daling van het bedrijfsresultaat het gevolg is van het versturen van die betreffende brief van 21 november 2007. Werknemer heeft aangevoerd dat er nog geen 100 brieven (met verschillende inhoud) aan klanten en niet-klanten zijn verzonden aan zijn voormalig werkgever. Werknemer betwist derhalve ten stelligste dat er 485 brieven zijn verzonden aan klanten van werkgever. Werknemer stelt dat in die betreffende brieven als reden voor zijn vertrek slechts is aangegeven dat hij vanwege zijn persoonlijke kwaliteiten een eigen bedrijf is gestart. Daarnaast voert de werknemer aan dat er in de vestigingsplaats van zijn garagebedrijf sprake is van een ons kent ons situatie. Iedereen was bekend met het feit dat hij voor zichzelf was begonnen. De reden voor de omzetdaling in 2008 is volgens werknemer te wijten aan het onvoldoende concurrerende vermogen van werkgever. Daarbij komt dat werkgever behalve een door haar opgesteld werkplaatsomzet-overzicht en jaarcijfers over 2008 geen nadere overtuigende stukken heeft ingebracht in de procedure die haar betoog kunnen onderbouwen en waaruit een causaal verband volgt tussen de brief van 21 november 2007 en haar omzetdaling. Mede daardoor is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de brief van 21 november 2007 heeft geleid tot een omzetdaling. Van de werkgever had op zijn minst kunnen worden verwacht dat hij zijn stellingen had onderbouwd met verklaringen van voormalige klanten, waaruit blijkt dat zij naar aanleiding van de brief de overstap hebben gemaakt naar de werknemer. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van werkgever worden afgewezen.
Ten overvloede wordt door de rechtbank overwogen dat ook aan de overige vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie (zoals bepaald in het arrest Bogaard/Vesta) niet is voldaan. Niet aannemelijk is geworden dat er duurzame klanten zijn overgestapt en dat werknemer voor zijn brief in 2007 gebruik heeft gemaakt van een klantenlijst van werkgever.
mr. Anneke Oonk, Van Diepen Van der Kroef Advocaten