De deelnemingsvrijstelling is onder voorwaarden van toepassing als een vennootschap ten minste 5% van het nominaal gestorte aandelenkapitaal in een andere vennootschap houdt.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op basis van jurisprudentie geldt voor vermogenswinsten dat als een aandelenbelang van minder dan 5% de grens van 5% bereikt of overstijgt, vanaf dat moment de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Dit betekent dat op de waardestijging van de aandelen die is toe te rekenen aan de periode waarin nog geen sprake was van een deelneming de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Bij een latere verkoop van de aandelen moet splitsing (compartimentering) van de verkoopwinst plaatsvinden in een deel waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, en een deel waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. In een recente uitspraak oordeelde Rechtbank Haarlem dat deze benadering ook geldt voor dividenden. Een vennootschap ontving een dividend in 2007 dat afkomstig was uit winsten die waren behaald in 2006. In 2007 werd wel aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling voldaan, terwijl dat in 2006 niet het geval was. Volgens de rechtbank moet ook bij dividenden worden gecompartimenteerd. Het dividend was daarom belast. Daarbij hechtte de rechtbank veel belang aan de wetsgeschiedenis van de aanpassing van het regime van de deelnemingsvrijstelling per 1 januari 2007.
De deelnemingsvrijstelling is onder voorwaarden van toepassing als een vennootschap ten minste 5% van het nominaal gestorte aandelenkapitaal in een andere vennootschap houdt. Met betrekking tot vermogenswinsten gedlt dat als niet gedurende de gehele bezitsperiode is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling, de deelnemingsvrijstelling slechts van toepassing is op de vermogenswinst voor zover die is aangegroeid terwijl wél werd voldaan aan de voorwaarden. Dit staat fiscaal ook wel bekend als ‘compartimenteren’. Recent heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat deze benadering ook moet worden toegepast met betrekking tot dividenden. De zaak was, vereenvoudigd weergegeven, als volgt.
Een vennootschap hield 49% van de aandelen in twee deelnemingen die waren gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. Tot eind december 2005 werd voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 werd echter niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Nadat het regime van de deelnemingsvrijstelling per 1 januari 2007 was aangepast, werd weer wel voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Vervolgens keerden de deelnemingen eind 2007 een dividend uit. Volgens de vennootschap moest het regime van de deelnemingsvrijstelling zoals dat vanaf 1 januari 2007 van toepassing was, worden toegepast op het dividend. Het hele dividend zou dan zijn vrijgesteld. De inspecteur was echter van mening dat, net als bij vermogenswinsten, bij dividenden de deelnemingsvrijstelling slechts van toepassing is voor zover het dividend wordt betaald uit winsten behaald in de periode waarin werd voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De zaak kwam voor rechtbank Haarlem.
Rechtbank Haarlem ging uitgebreid in op de wetsgeschiedenis van de aanpassing van het regime van de deelnemingsvrijstelling per 1 januari 2007. Tijdens de parlementaire behandeling destijds is ingegaan op de vraag of ook voor wat betreft dividenden moet worden gecompartimenteerd. Toen is aangegeven dat ook over dividenden gecompartimenteerd moet worden. De rechtbank oordeelde op basis daarvan en op basis van de strekking van de deelnemingsvrijstelling dat de deelnemingsvrijstelling slechts van toepassing was op het dividend voor zover dat afkomstig was uit winsten die behaald waren in de jaren waarin werd voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De vennootschap stelde nog dat in zijn geval niet gecompartimenteerd moest worden omdat de regels en niet de feiten waren gewijzigd. In eerdere jurisprudentie over dit onderwerp was namelijk steeds sprake van een wijziging in de feiten (het belang stijgt tot boven de 5%). In dit geval was het regime veranderd en niet de feiten. Daar was de rechtbank het echter niet mee eens. Tijdens de wetsgeschiedenis was ook op dit onderscheid ingegaan. Toen is aangegeven dat niet van belang is of het gaat om een wijziging in de feiten of een wijziging van het regime. Het dividend was daarom belast voor zover dat afkomstig was uit de winst van 2006. Omdat feitelijk vast stond in hoeverre de dividenden afkomstig waren uit de winst van 2006, hoefde de rechtbank daar verder niet op in te gaan.