Ingevolge artikel 240 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigt het bestuur een besloten vennootschap en komt die vertegenwoordigingsbevoegdheid mede aan iedere bestuurder toe, tenzij de statuten bepalen dat die bevoegdheid behalve aan het bestuur slechts toekomt aan één of meer bestuurders. In de statuten is ook meestal bepaald wie de vennootschap vertegenwoordigt in geval van tegenstrijdig belang. Zo’n tegenstrijdig belang kan ontstaan als de personen betrokken bij de vertegenwoordiging meerdere belangen hebben of behartigen. Daarvan kan sprake zijn als de bestuurder de vennootschap vertegenwoordigt bij een overeenkomst waarbij hij zelf ook in een andere hoedanigheid (bijvoorbeeld als aandeelhouder of in privé) betrokken is.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Maar wat nu als de bestuurders in spagaat liggen met betrekking tot de vertegenwoordiging van de vennootschap? Dan kan de Ondernemingskamer hen een uitweg bieden.
In een recente casus speelde het volgende. De vennootschap had twee bestuurders. De vennootschap vorderde, in opdracht van bestuurder A, terugbetaling van bestuurder B van een door de laatste opgenomen geldsom. Tussen deze bestuurders was een conflict ontstaan over de mate van inspanning en de daarvoor te betalen managementvergoedingen. In de statuten was bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennootschap aan twee gezamenlijk handelende bestuurders toekomt, ook als de vennootschap een tegenstrijdig belang had met één of meer bestuurders. Bestuurders A en B konden dus alleen gezamenlijk de vennootschap vertegenwoordigen, ook in geval van tegenstrijdig belang.
Bestuurder A was in dit geval dus niet bevoegd om zelfstandig, zonder daartoe gemachtigd te zijn door de andere bestuurder, namens de vennootschap bestuurder B in rechte te betrekken. De vennootschap was in dit geval dus niet rechtsgeldig verschenen. Bestuurder A had zich nog beroepen op jurisprudentie waarin is bepaald dat deze overtreding van vertegenwoordigingsbevoegdheid slechts interne werking heeft, maar dit beroep kon niet slagen. De rechtbank oordeelde dat die jurisprudentie ziet op de situatie waarbij de vennootschap in rechte optreedt tegen een derde en niet tegen de enige andere bestuurder, zoals in dit geval. De rechtbank verklaarde de vennootschap niet-ontvankelijk.
De crux voor de bestuurders zat hem in het feit dat de vennootschap voorheen drie bestuurders had en zij dan dus vertegenwoordigd kon worden door twee van de drie bestuurders. De situatie was inmiddels gewijzigd, maar de statuten lieten geen andere uitleg toe dan dat de vennootschap slechts door twee bestuurders gezamenlijk kon worden vertegenwoordigd. Bestuurder A had in dit geval dus bestuurder B nodig om bestuurder B te kunnen dagvaarden. Dat gaat vanzelfsprekend niet lukken. Bestuurder A zal zijn heil nu moeten zoeken bij de Ondernemingskamer, waar hij een verzoek kan doen tot onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap.
mr. Rosemarie Franken, Wieringa Advocaten