Vaststaat dat betrokkene zich op 8 oktober 2008 bij de CWI heeft vervoegd voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB en dat de CWI op die datum de naam, het adres en de woonplaats van betrokkene heeft geregistreerd. Daarmee heeft betrokkene genoegzaam blijk gegeven van de intentie zich te melden in de zin van artikel 44, tweede lid, van de WWB.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voorts staat vast dat aan betrokkene geen aanvraagformulier is uitgereikt. In plaats daarvan is haar een werkaanbod gedaan en de onder 1.1 geciteerde brief van 9 oktober 2008 overhandigd. De vertegenwoordiger van appellant heeft in dit verband ter zitting van de Raad uiteengezet, kort weergegeven, dat als een belanghebbende zich meldt voor een bijstandsaanvraag per direct een dienstverband wordt aangeboden en dat pas een aanvraagformulier wordt uitgereikt indien het werkaanbod niet wordt geaccepteerd. Dit laatste is in het geval van betrokkene niet gebeurd, omdat zij heeft afgezien van het indienen van een aanvraag om bijstand. Betrokkene heeft, aldus appellant, daarvan afgezien nadat haar was voorgehouden dat als ze niet op het werkaanbod in zou gaan, een maatregel zou kunnen volgen.
Omdat betrokkene dit laatste heeft betwist, ligt het op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat betrokkene uitdrukkelijk en zonder voorbehoud kenbaar heeft gemaakt af te zien van het indienen van een aanvraag om bijstand. Appellant is daarin niet geslaagd. De desbetreffende passage in de rapportage van 10 oktober 2008 is daarvoor onvoldoende.Nu betrokkene het oogmerk had een bijstandsaanvraag in te dienen, en zij daar niet uitdrukkelijk van heeft afgezien, had de CWI betrokkene daartoe ook daadwerkelijk in de gelegenheid moeten stellen.
Daarbij lag het in de rede betrokkene op de datum van eerste melding bij de CWI (dus op 8 oktober 2008), dan wel tijdens het gesprek op 9 oktober 2008, een aanvraagformulier uit te reiken en met haar een afspraak te maken voor een gesprek, waarin haar aanvraag om bijstand kon worden toegelicht, zonodig kon worden aangevuld en voorts in ontvangst kon worden genomen. De Raad stelt vast dat de CWI een en ander heeft nagelaten. Dit verzuim moet, gelet op het samenstel van de bepalingen, waaruit volgt dat de CWI degene die zich meldt voor een bijstandsaanvraag in ieder geval in staat moet stellen een dergelijke aanvraag in te dienen, aan appellant worden toegerekend.