De Hoge Raad heeft onlangs een uitspraak van Hof Amsterdam bevestigd over de invloed van de herinvesteringsreserve op de afschrijving van een nieuw aangeschaft bedrijfsmiddel. Het hof had in september 2010 beslist dat voordat de afschrijving op dat nieuwe bedrijfsmiddel wordt bepaald, de in aanmerking te nemen aanschaffingskosten moeten worden vastgesteld. Dat gebeurt door op het bedrag van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel eerst het bedrag van de herinvesteringsreserve in mindering te brengen. Daarna moet de restwaarde van het bedrijfsmiddel worden bepaald/geschat en ook in mindering worden gebracht op de aanschaffingskosten. Het bedrag dat dan resteert, is de afschrijvingsbasis. De procedure betrof de afschrijving in 2003 van een omvangrijke vastgoedportefeuille van een bv. De bv hanteerde een variant op de hiervoor beschreven afschrijvingsmethode door ook een deel van de herinvesteringsreserve op de (eventuele) restwaarde van een bedrijfsmiddel af te boeken. Daardoor werd de afschrijvingsbasis groter. Het hof -en in cassatie de Hoge Raad- wezen dit af. Deze methode vindt namelijk geen steun in het recht. Sinds 1 januari 2007 zijn de regels voor afschrijving op vastgoed overigens gewijzigd. Op beleggingsvastgoed mag niet verder worden afgeschreven dan tot op de WOZ-waarde. Op onroerende zaken die in de onderneming zelf in gebruik zijn, mag met ingang van 2007 niet verder worden afgeschreven dan tot op 50% van de WOZ waarde.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Als een onderneming een bedrijfsmiddel verkoopt, wordt vaak winst gerealiseerd die wordt belast met inkomsten- of vennootschapsbelasting. Onder bepaalde voorwaarden is het echter mogelijk om die winst te reserveren voor de aankoop van een vervangend bedrijfsmiddel. Eén van de voorwaarden van zo’n herinvesteringsreserve is dat op de balansdatum het voornemen aanwezig is om binnen drie jaar na het jaar van verkoop een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. De verkoopwinst wordt dan niet belast, maar wordt afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het vervangende bedrijfsmiddel, waarbij de boekwaarde van het vervangende bedrijfsmiddel niet lager mag worden dan de boekwaarde van het vervangen bedrijfsmiddel. Het afboeken van een herinvesteringsreserve beïnvloedt daarom in beginsel de afschrijvingsbasis en dus ook de jaarlijkse afschrijving.
De Hoge Raad heeft onlangs een uitspraak gedaan over de invloed van de herinvesteringsreserve op de afschrijving van een nieuw aangeschaft bedrijfsmiddel. De zaak was als volgt.
Een bv beschikte over een omvangrijke vastgoedportefeuille. De bv hanteerde de volgende afschrijvingsmethode. De in een herinvesteringsreserve opgenomen boekwinst op een verkocht pand boekte de bv deels af op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van vervangende panden en deels op de (geschatte) restwaarde van het pand. Daardoor werd de afschrijvingsbasis groter. Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2003 accepteerde de inspecteur deze afboeking op de restwaarde niet, waardoor de post afschrijvingen in 2003 lager werd. Nadat Rechtbank Haarlem het beroep van de bv niet gegrond had verklaard, kwam de zaak voor Hof Amsterdam.
Het hof besliste dat voordat de afschrijving op een nieuw bedrijfsmiddel wordt bepaald, de in aanmerking te nemen aanschaffingskosten moeten worden vastgesteld. Dat gebeurt door op het bedrag van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel eerst het bedrag van de herinvesteringsreserve in mindering te brengen. Daarna moet de restwaarde van het bedrijfsmiddel worden bepaald/geschat en ook in mindering worden gebracht op de aanschaffingskosten. Het bedrag dat dan resteert, is de afschrijvingsbasis. Het hof was van oordeel dat de door de bv gehanteerde methode geen steun vindt in het recht. De bv stelde daarna beroep in cassatie in maar dat was tevergeefs. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof op goede gronden de juiste beslissing had genomen.
Opmerking
Sinds 1 januari 2007 zijn de regels voor afschrijving op vastgoed gewijzigd. Zie hiervoor ons nieuwsbericht van 14 augustus 2007. Op beleggingsvastgoed mag niet verder worden afgeschreven dan tot op de WOZ-waarde. Op onroerende zaken die in de onderneming zelf in gebruik zijn, mag met ingang van 2007 niet verder worden afgeschreven dan tot op 50% van de WOZ waarde. Deze afschrijvingslimieten worden ook wel de bodemwaardes genoemd. Het hiervoor genoemde nieuwsbericht heeft betrekking op enige arresten van de Hoge Raad over afschrijving op vastgoed. De Hoge Raad behandelt diverse fundamentele elementen van afschrijving op vastgoed (de afschrijvingsbasis, de afschrijvingsduur en de afschrijvingsmethodiek) en zet de regels bondig op een rij. Een belangrijk oordeel van de Hoge Raad betreft de bepaling van de restwaarde voor afschrijving. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met inflatoire elementen (wellicht waarschijnlijke maar nog niet zekere toekomstige waardestijgingen van het bedrijfsmiddel). De arresten blijven in de toekomst nog van belang voor die gevallen waarin de bodemwaarde nog niet is bereikt.