Het ontbreken van een vakdiploma hoeft er geen beletsel voor te zijn dat de echtgenoot van een ondernemer (man-vrouw firma) ook in aanmerking komt voor ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek. Goede organisatorische vaardigheden gecombineerd met jarenlange ervaring binnen de ondernemingsbranche kan ertoe leiden dat gebrek aan technische kennis geen hinderpaal hoeft te zijn om als leidinggevende in de onderneming te kunnen functioneren. Voor het aanvullen van de technische kennis zou gebruik kunnen worden gemaakt van een ter zake kundig personeelslid. Hof Leeuwarden heeft onlangs in deze zin beslist in een procedure van een vrouw die tezamen met haar echtgenoot een onderneming dreef op het gebied van de installatietechniek.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het ontbreken van een vakdiploma hoeft er geen beletsel voor te zijn dat de echtgenoot van een ondernemer ook in aanmerking komt voor ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek. Hof Leeuwarden heeft onlangs in deze zin beslist. De zaak was verkort weergegeven als volgt.
Een man en een vrouw dreven sinds 1993 een man-vrouwfirma op het gebied van de installatietechniek. De man was installateur. De vrouw nam de administratie, het klantencontact, de planning, het uitbrengen van offertes en de aansturing van het personeel voor haar rekening. Binnen de vof waren zij beiden onbeperkt bevoegd en ieder tot de helft van de jaarwinst gerechtigd. Tot 2005 waren acht tot negen personeelsleden binnen de firma werkzaam. In april 2005 werd de man ernstig ziek. Dit leidde tot een terugval in het aantal opdrachten in 2006 en 2007 en tot een vermindering van het aantal personeelsleden tot vijf à zes personen.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek over de jaren 2006 en 2007 stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de werkzaamheden van de vrouw binnen de onderneming van hoofdzakelijk ondersteunende aard waren. Daardoor zou zij niet voldoen aan het urencriterium en voor die jaren niet in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek. De zaak kwam voor Rechtbank Leeuwarden die de inspecteur in het gelijk stelde. De vrouw stelde daarop hoger beroep in bij Hof Leeuwarden.
Het hof maakte uit de feiten en omstandigheden op dat de werkzaamheden van de vrouw binnen de firma niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. Een leverancier en enkele opdrachtgevers hadden voor het hof verklaard dat zij de indruk hadden dat de onderneming door de man en de vrouw gezamenlijk werd geleid. De leverancier had daarbij ook aangegeven dat de vrouw doorslaggevende zeggenschap heeft gehad in omvangrijke investeringen in materieel.
Naar het oordeel van het hof had de vrouw aannemelijk gemaakt dat haar jarenlange ervaring binnen de onderneming en het veelvuldige overleg met haar echtgenoot ertoe hadden geleid dat het gebrek aan technische kennis voor haar geen hinderpaal vormde om als leidinggevende te kunnen functioneren. Ook had zij geloofwaardig verklaard dat zij de onderneming als een eenmanszaak zou kunnen drijven. Voor het aanvullen van de technische kennis zou zij dan gebruik kunnen maken van een personeelslid of een vof kunnen aangaan met een persoon met technische kennis. Het hof kwam daarop tot het oordeel dat de werkzaamheden van de vrouw niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. De vrouw voldeed ook voor het overige aan de voorwaarden van het urencriterium. Het hof verklaarde het hoger beroep van de vrouw daarom gegrond en verleende haar voor de jaren 2006 en 2007 de zelfstandigenaftrek.
Opmerking
Bij een man-vrouwfirma kunnen beide partners onder voorwaarden gebruikmaken van de ondernemersaftrek (o.a. de zelfstandigenaftrek) als zij aan het zogenoemde urencriterium van 1.225 uren voldoen. Het urencriterium houdt in dat een ondernemer in een kalenderjaar ten minste 1.225 uur aan de onderneming moet hebben besteed. Daarnaast moeten de ‘ondernemingsuren’ meer zijn dan de helft van het totaal aan uren die zijn gewerkt voor de onderneming, een dienstbetrekking (belastbaar loon) en overige arbeid (belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden). In bepaalde situaties tellen de door een partner gewerkte uren in de onderneming op grond van de uitsluitingsregel niet mee voor het urencriterium. In dat geval moet aan twee voorwaarden cumulatief zijn voldaan, te weten:
De gewerkte uren zien hoofdzakelijk (voor meer dan 70%) op werkzaamheden van ondersteunende aard in de onderneming.
Het is ongebruikelijk dat een dergelijk samenwerkingsverband met een willekeurige derde zou zijn aangegaan.
