Het verplaatsen van de werkelijke leiding van een bv van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk mag niet leiden tot het onvoorwaardelijk en onmiddellijk afrekenen (exitheffing) over een niet-gerealiseerde valutawinst op een vordering in Britse ponden op een groepsmaatschappij in dat land. Dat zou in strijd zijn met de vrijheid van vestiging uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Hof Amsterdam heeft dat onlangs in navolging van de eerdere prejudiciële uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beslist. De vennootschap die haar zetel verplaatst moet de mogelijkheid hebben om uitstel van betaling te verkrijgen. Als dat het geval is mag de ontvanger wel invorderingsrente in rekening brengen en zekerheden verlangen zoals een bankgarantie. De onderhavige procedure is overigens (mede) een katalysator geweest voor het wetsvoorstel “Wet uitstel van betaling exitheffingen” dat op 15 mei 2012 bij de Tweede Kamer is ingediend.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het verplaatsen van de werkelijke leiding van een bv van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk mag niet leiden tot het onvoorwaardelijk en onmiddellijk afrekenen (exitheffing) over een niet-gerealiseerde valutawinst op een vordering in Britse ponden op een groepsmaatschappij in dat land. Dat zou in strijd zijn met de vrijheid van vestiging uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Hof Amsterdam heeft onlangs in deze zin beslist.
Hof Amsterdam had 15 juli 2010 hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Dat hof had op 29 november 2011 -kort gezegd- aangegeven dat het opleggen van een belastingaanslag over meerwaarden in vermogensbestanddelen die naar een andere lidstaat worden overgebracht op zich niet in strijd is met de vrijheid van vestiging van het VWEU, maar de onvoorwaardelijke en onmiddellijke invordering van die aanslag wel. De vennootschap die haar zetel verplaatst, moet de mogelijkheid hebben om uitstel van betaling te verkrijgen. Als dat het geval is mag de ontvanger wel invorderingsrente in rekening brengen en zekerheden verlangen zoals een bankgarantie.
Hof Amsterdam liet de belastingaanslag met daarin de exitheffing in stand maar bepaalde daarbij ook dat de ontvanger de bv over het bedrag van de exitheffing uitstel van betaling moet verlenen, een zekerheid van betaling mag verlangen (bijvoorbeeld een bankgarantie) en ook invorderingsrente in rekening mag brengen. Deze bijkomende voorwaarden bij een uitstel van betaling volgen uit een besluit van 14 december 2011 dat de staatssecretaris in afwachting van wetgeving heeft bekendgemaakt naar aanleiding van de uitspraak van het HvJ EU.
Vrij kort daarna -op 15 mei 2012 – is het hiervoor genoemde wetsvoorstel “Wet uitstel van betaling exitheffingen” bij de Tweede Kamer ingediend. De werking van dit wetsvoorstel krijgt daarbij terugwerkende kracht tot en met 29 november 2011, de datum waarop het HvJ EU in de onderhavige procedure de prejudiciële uitspraak had gedaan. Ook op ander vlak lag een wetswijziging met betrekking tot de exitheffing wel in de lijn der verwachting. De Europese Commissie had op 24 november 2010 aangegeven dat de bestaande Nederlandse exitheffing in strijd is met de vrijheid van vestiging van het VWEU.