Hof Amsterdam heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat de opbrengst van redeemable preference shares (rps) in een Australische vennootschap onder de deelnemingsvrijstelling viel. Hof Amsterdam was op basis van feiten en omstandigheden van oordeel dat de rps in voldoende mate vergelijkbaar waren met cumulatief preferente aandelen (cum prefs) zoals die ook door nv’s en bv’s naar Nederlands recht worden uitgegeven. Verder stelde het hof vast dat het Nederlandse vennootschapsrecht toestaat dat: een nv of bv rechtsgeldig cumulatief preferente aandelen uitgeeft die op een vooraf vastgestelde termijn zullen worden ingetrokken tegen terugbetaling van het daarop gestorte bedrag (binnen de regels van de kapitaalbescherming); cumulatief preferente aandelen een beperkt stemrecht hebben. Op basis van de wettekst van de deelnemingsvrijstelling en enige arresten van de Hoge Raad was het hof van oordeel dat de rps zodanig grote overeenkomsten vertoonden met cum prefs, dat zij kwalificeerden als aandelen. Daardoor kwalificeerde de op de rps ontvangen dividenden als ‘voordelen uit hoofde van een deelneming’ die onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof Amsterdam heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat de opbrengst van redeemable preference shares (rps) in een Australische vennootschap onder de deelnemingsvrijstelling viel.
In de onderhavige procedure had de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de uitgifte van rps, vanwege de kenmerken daarvan, was aan te merken als het verstrekken van een geldlening. Hij verhoogde de door een nv aangegeven winst over het jaar 2004 met het ontvangen dividend van de rps. Rechtbank Haarlem stelde de inspecteur in het gelijk, maar Hof Amsterdam kwam via een andere benaderingswijze dan de rechtbank tot een geheel ander oordeel.
De belangrijkste kenmerken van betreffende rps betroffen de volgende:
– de vergoeding was vastgesteld op een klimmend percentage van de hoofdsom en cumulatief;
– de rps hadden voorrang op gewone aandelen voor wat betreft de uitbetaling van de financieringsvergoeding en de terugbetaling van de hoofdsom;
– de rps waren per direct aflosbaar en moesten na een termijn van maximaal tien jaar na uitgifte zijn afgelost;
– het ontbreken van stemrecht behalve in speciale gevallen.
Hof Amsterdam was op basis van feiten en omstandigheden van oordeel dat de rps in voldoende mate vergelijkbaar waren met cumulatief preferente aandelen (cum prefs) zoals die ook door nv’s en bv’s naar Nederlands recht worden uitgegeven. Verder stelde het hof vast dat het Nederlandse vennootschapsrecht toestaat dat:
– een nv of bv rechtsgeldig cumulatief preferente aandelen uitgeeft die op een vooraf vastgestelde termijn zullen worden ingetrokken tegen terugbetaling van het daarop gestorte bedrag (binnen de regels van de kapitaalbescherming);
– cumulatief preferente aandelen een beperkt stemrecht hebben.
Op basis van de wettekst van de deelnemingsvrijstelling en enige arresten van de Hoge Raad was het hof van oordeel dat de rps zodanig grote overeenkomsten vertoonden met cum prefs, dat zij kwalificeerden als aandelen. Daardoor kwalificeerden de op de rps ontvangen dividenden als ‘voordelen uit hoofde van een deelneming’ die onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
Het feit dat de uitgifte van de rps in bedrijfseconomische zin gelijk te stellen was aan het verstrekken van een (achtergestelde) lening en naar Nederlands en Australische jaarrekeningenrecht kwalificeerde als vreemd vermogen bracht het hof niet tot een ander oordeel. Hetzelfde gold voor het feit dat naar Australisch fiscaal recht het betaalde dividend op de rps aftrekbaar was van de winst.