De kantonrechter Groningen liet zich onlangs uit over de vraag of een ontslag met als reden dat werkneemster geen lid meer is van een bepaalde kerk, kennelijk onredelijk is.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werkneemster is per 7 oktober 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) werkgever. Met ingang van 1 december 2006 is werkneemster door werkgever voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistent en administratief medewerkster bij school X. In de statuten van werkgever is bepaald dat elk lid van het personeel belijdend lid moet zijn van een van de Gereformeerde Kerken. Daarnaast staat in de statuten van werkgever dat bij aanvaarding van een benoeming ieder personeelslid een verklaring dient af te leggen waarin hij/zij instemt met de grondslag van werkgever. De in de statuten omschreven grondslag van werkgever luidt: “ (..) De vereniging heeft als grondslag de Heilige Schrift als het onfeilbaar Woord van God. (..) Daarbij onderschrijft zij geheel en onvoorwaardelijk de Drie Formulieren van Eenheid zoals deze geleerd worden in de Gereformeerde Kerken (..)”. Bij de indiensttreding – en nogmaals bij de aanstelling van werkneemster als onderwijsassistente en administratief medewerkster – heeft werkneemster aan werkgever een verklaring afgegeven waarin zij verklaart lid te zijn van een van de Gereformeerde Kerken in Nederland en dat zij instemt met de grondslag en het doel zoals haar werkgever dat in de statuten heeft omschreven. In deze verklaring is opgenomen dat het niet langer lid zijn van een van de kerken wordt aangemerkt als een grond voor ontslag. Werkneemster heeft eind 2010 aan haar locatiedirecteur navraag gedaan naar het beleid over het kerklidmaatschap. In reactie hierop heeft de algemeen directeur aan werkneemster laten weten dat het niet langer lid zijn van een van de kerken nog steeds voor werkgever een grondslag vormt voor ontslag. Vervolgens heeft werkneemster in maart 2011 haar lidmaatschap van de vrijgemaakte Gereformeerde Kerk opgezegd. In een brief heeft werkgever werkneemster bericht dat zij op basis hiervan het voornemen heeft om werkneemster per 1 augustus 2011 te ontslaan. Werkneemster is het niet eens met dit voorgenomen ontslag. Ondanks dat tussen werkgever en werkneemster diverse gesprekken hebben plaatsgevonden (ter bespreking van een mogelijke oplossing), heeft werkgever bij besluit van 19 mei 2011 werkneemster per 1 september 2011 ontslagen omdat (de in de van toepassing zijnde cao neergelegde grondslag) zij niet langer voldoet aan de benoemingseisen zoals die gelden bij werkgever. Werkneemster heeft bij de Commissie van Beroep voor het gereformeerd onderwijs beroep tegen het ontslag aangetekend. Dit beroep is afgewezen.
Standpunt werkneemster
Werkneemster stelt zich op het standpunt dat het aan haar verleende ontslag kennelijk onredelijk is. De kennelijk onredelijkheid is volgens werkneemster gelegen in de reden van ontslag en ten tweede in de gevolgen hiervan. Werkneemster stelt dat zij bij het ondertekenen van de akte van benoeming niet heeft kunnen overzien dat zij met een mogelijk uittreden bij de Gereformeerde Kerk ook haar baan zou gaan verliezen. Daarnaast stelt werkneemster dat werkgever een verboden onderscheid op grond van godsdienst en levensovertuiging maakt. Volgens werkneemster zou werkgever haar beleid niet consequent en consistent uitvoeren. Tot slot stelt werkneemster dat de gevolgen van het ontslag voor haar aanzienlijk zijn.
Standpunt werkgever
Werkgever stelt zich op het standpunt dat de kerkelijke binding van haar personeel noodzakelijk is om de gereformeerde identiteit van de organisatie en het onderwijs te waarborgen. Daarnaast ontkent werkgever dat zij het leden- en benoemingsbeleid niet consequent en consistent zou handhaven. Voorts geeft werkgever aan dat zij de negatieve gevolgen van het ontslag voor werkneemster heeft willen opvangen door haar een outplacementtraject aan te bieden.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat werkgever voldoende heeft aangetoond dat de eis van een lidmaatschap bij een van de vrijgemaakte Gereformeerde of Christelijk Gereformeerde Kerken door haar nodig wordt geacht voor de verwezenlijking van de grondslag van werkgever zoals die in haar statuten zijn omschreven. Volgens de kantonrechter was werkneemster hiervan op de hoogte en wist zij wel degelijk dat een beëindiging van het kerklidmaatschap zou leiden tot ontslag. De kantonrechter oordeelt dat werkgever werkneemster mocht ontslaan wegen het beëindigen van het kerklidmaatschap. Volgens de kantonrechter is het ontslag echter wel in zijn gevolgen kennelijk onredelijk (gevolgencriterium). Werkneemster is 57 jaar oud, 15 jaar in dienst geweest en werkgever heeft op het functioneren van werkneemster niets aangemerkt. De kantonrechter schat de kansen voor werkneemster op ander werk ongunstig in, waardoor het aannemelijk is dat werkneemster gedurende lange tijd is aangewezen op een WW-uitkering. Werkneemster zal dan een aanzienlijke teruggang in haar inkomsten hebben, aldus de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat de gevolgen van het ontslag voor werkneemster te ernstig zijn in vergelijking met het belang van werkgever bij beëindiging van het dienstverband en dat op grond hiervan het ontslag als kennelijk onredelijk dient worden aangemerkt. De kantonrechter merkt nog op dat dit mogelijk anders zou zijn geweest indien de werkgever aan werkneemster een bedrag als schadevergoeding had betaald ter tegemoetkoming in de te verwachten inkomstenterugval. Nu werkgever dit niet heeft gedaan, kent de kantonrechter aan werkneemster een schadevergoeding toe ter hoogte van EUR 300,– bruto per maand gedurende 24 maanden als aanvulling op de WW-uitkering. Dit komt neer op een totale schadevergoeding van EUR 7.200,–.