Wanneer door de wet een bepaalde maximumtermijn wordt verbonden aan het instellen van rechtsvorderingen, betreft die termijn een zogenoemde verjaringstermijn. Zodra de verjaringstermijntermijn is verstreken, spreken we van verjaring van de vordering. De rechten die de schuldeiser oorspronkelijk had, zijn na afloop van de verjaringstermijn verwerkt.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een voorbeeld: een schadeclaim (rechtsvordering tot vergoeding van schade), verloopt vijf jaar nadat degene die de schade heeft geleden bekend is met de schade en met de persoon die aansprakelijk is voor de schade. Stelt hij niet binnen vijf jaar na die bekendheid een rechtsvordering in tegen de aansprakelijke persoon, dan vervalt de mogelijkheid daartoe.
Stuiten
Om te voorkomen dat een schuldeiser door het verstrijken van de verjaringstermijn zijn rechten verliest, biedt de wetgever de mogelijkheid om de verjaringstermijn als het ware op te rekken. Dit wordt stuiten van de verjaring genoemd. Stuiten is mogelijk zolang de maximale wettelijke termijn tot het instellen van een vordering nog niet is verstreken. De lopende verjaringstermijn wordt door de stuiting afgebroken en een dag na de stuitingshandeling begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen. Een stuitingshandeling moet voldoen aan de daaraan in de wet gestelde eisen.
Verjaring
Schuldenaren zullen – wanneer jegens hen een vordering wordt ingesteld en indien daar de omstandigheden naar zijn – een beroep doen op verjaring van de vordering van de schuldeiser. Onder bepaalde omstandigheden kan een beroep door een schuldenaar op de verjaring van een vordering van een schuldeiser, ondanks dat de verjaringstermijn is verstreken, in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. De schuldeiser kan in een dergelijk geval alsnog in de gelegenheid worden gesteld zijn vordering tegen de schuldenaar in te stellen.
Vonnis rechtbank 16 augustus 2012
Recentelijk is geoordeeld dat niet alleen een beroep op verjaring in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid, maar dat die strijdigheid ook kan bestaan bij een beroep op stuiting van de verjaring.
De wet stelt geen beperkingen aan het aantal keer dat de verjaring mag worden gestuit. In theorie zou de verjaring van een rechtsvordering door de schuldeiser dus ongelimiteerd gestuit kunnen worden, zolang dat steeds tijdig en volgens de daaraan gestelde wettelijke eisen gebeurt. Bij iedere rechtsgeldige stuitingshandeling vangt de verjaringstermijn opnieuw aan.
Door de rechtbank Oost-Brabant (LJN: BX5038) is echter geoordeeld dat het onder omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de verjaring gedurende een lange periode te stuiten.
Het vonnis van de rechtbank ziet op een vordering van een ex-werknemer van Philips. In 2001 is deze werknemer door Philips ontslagen, nadat zij daartoe toestemming had verkregen van het CWI. De verjaringstermijn in het arbeidsrecht tot het instellen van een vordering wegens ‘kennelijk onredelijk ontslag’ bedraagt ingevolge artikel 7:683 BW zes maanden. Gedurende negen jaren is de verjaringstermijn door de ex-werknemer telkens rechtsgeldig gestuit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het naar de regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de mogelijkheid tot het instellen van een vordering meer dan negen jaar zou kunnen worden opengehouden. Zeker gezien het feit dat er in het betreffende geval nauwelijks omstandigheden zijn die zo’n lang uitstel rechtvaardigen. De vordering van de ex-werknemer wordt dan ook afgewezen.
Kentering
Deze uitspraak brengt een kentering in de heersende leer van de stuiting van de verjaring. Een beroep op stuiting van de verjaring moet – wil de stuiting in stand blijven – niet alleen tijdig en in overeenstemming met de daaraan gestelde wettelijke vereisten zijn, de stuiting moet ook gebaseerd zijn op redelijke gronden om haar te kunnen rechtvaardigen.
mr. Kim Raaijmakers, Deterink Advocaten en Notarissen N.V.