De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat de zaak over de kredietgaranties van Havenbedrijf Rotterdam aan kredietverstrekker Residex opnieuw moet worden behandeld. Het hof in Den Haag verklaarde de kredietgarantie eerder nietig als onrechtmatige steunmaatregel aan de RDM-bedrijven die de kredieten van Residex ontvingen (LJN: BY0539). Volgens de Hoge Raad heeft het hof nagelaten te onderzoeken of ook Residex – naast de RDM-bedrijven – door de kredietgarantie een concurrentievoordeel heeft verkregen. Om een passende sanctie op te kunnen leggen, is het nodig om vast te stellen wie is begunstigd door de onrechtmatige kredietgarantie. De Hoge Raad verwijst de zaak hiervoor naar het hof Amsterdam.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In deze zaak stelt de Hoge Raad voorop dat de door de Nederlandse rechter te treffen maatregel op grond van art. 88 lid 3 EG-Verdrag ten doel moet hebben het concurrentievoordeel van de onrechtmatige kredietgarantie op te heffen. Die maatregel moet de situatie zo veel mogelijk terugbrengen in de staat van vóór de onrechtmatige kredietgarantie. De vraag of nietigverklaring van de garantie dan wel een andere maatregel het meest passend is, is naar het oordeel van de Hoge Raad niet toereikend onderzocht.
In de zaak van kredietverstrekker Commerz, waarvoor eveneens het Havenbedrijf Rotterdam garant stond, stelt de Hoge Raad vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van het Europese recht.
In de jaren 2003 en 2004 verstrekte het Havenbedrijf Rotterdam kredietgaranties aan een aantal investeringsmaatschappijen en banken, waaronder Residex Capital IV C.V. (Residex) en Commerzbank Nederland N.V. (Commerz). De garanties hadden betrekking op kredieten die door deze instellingen zijn verstrekt aan diverse bedrijven behorend tot het RDM-concern van Joep van den Nieuwenhuyzen in Rotterdam. Toen deze bedrijven niet in staat bleken een groot deel van de kredieten terug te betalen, hebben Residex en Commerz het Havenbedrijf op grond van de verstrekte garanties aangesproken tot betaling. Residex vordert een bedrag van ruim 10 miljoen euro en Commerz een bedrag van ruim 20 miljoen euro, nog te vermeerderen met rente.
Omdat het Havenbedrijf voor 1 januari 2004 een onzelfstandige tak van dienst van de gemeente Rotterdam was en de garantie aan Residex in 2003 is verstrekt, is de procedure van Residex gericht tegen de gemeente Rotterdam als de rechtspersoon die de garantie heeft verstrekt. Commerz baseert zich op een drietal garanties die in 2004, na de verzelfstandiging van het havenbedrijf, zijn verstrekt; de procedure van Commerz is daarom gericht tegen de zelfstandige rechtspersoon Havenbedrijf Rotterdam N.V., waarvan de gemeente Rotterdam de enige aandeelhouder is.
Achteraf is gebleken dat de garanties zijn verstrekt door toedoen van het (toenmalige) hoofd van dienst van het gemeentelijke havenbedrijf, na de verzelfstandiging de enig bestuurder van Havenbedrijf Rotterdam. Hij is daarbij eigenmachtig opgetreden en heeft de garanties bewust geheim gehouden voor de toezichthoudende organen die toestemming hadden moeten geven. Daarvoor is hij strafrechtelijk veroordeeld.
In beide procedures is onder meer de vraag aan de orde of de door het havenbedrijf verstrekte garanties door het Europese recht verboden staatssteun vormen, waardoor concurrentievervalsing optreedt omdat bepaalde ondernemingen (de RDM-bedrijven, en misschien ook de kredietverlenende instanties) door de garanties begunstigd zijn met financiële middelen van de overheid. Voorts is het de vraag, indien het inderdaad om verboden staatssteun gaat, wat daarvan dan de gevolgen moeten zijn. De gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam N.V. beroepen zich erop dat de garanties nietig verklaard moeten worden omdat zij onrechtmatige staatssteun vormen.
In de Residex-zaak heeft de Hoge Raad bij uitspraak van 28 mei 2010 (LJN: BL4082) de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) voorgelegd of art. 88 lid 3 EG-Verdrag (dat is nu art. 108 lid 3 Verdrag Werking Europese Unie) meebrengt dat de kredietgarantie, die een onrechtmatige steunmaatregel vormt, op die grond nietig moet worden verklaard. De vraag is door het HvJEU op 8 december 2011 beantwoord (LJN: BU8588).
In de zaak van Commerz tegen het Havenbedrijf Rotterdam N.V. speelt niet alleen de vraag of nietigverklaring van de aan Commerz verstrekte garanties op grond van het Europese recht een passende maatregel is. Commerz heeft zich tevens erop beroepen dat Havenbedrijf Rotterdam N.V. weliswaar civielrechtelijk is gebonden aan de door toedoen van het toenmalige hoofd verstrekte garanties, maar dat niet van ongeoorloofde staatssteun kan worden gesproken. De garanties zijn immers door eigenmachtig optreden van de bestuurder en tegen de wil van de overheid (de gemeente Rotterdam als enig aandeelhouder van het Havenbedrijf) verstrekt, waarbij de statutaire voorschriften zijn genegeerd en de garanties bewust geheim zijn gehouden. Dit standpunt is door het hof in Den Haag verworpen (LJN: BP6129). Het cassatieberoep van Commerz is onder meer daartegen gericht.
Omdat deze kwestie voorafgaat aan de vraag naar de gevolgen van ongeoorloofde staatssteun (indien daarvan sprake is), heeft de Hoge Raad nu ook in deze zaak vragen aan het HvJEU gesteld over de uitleg van Europese regels over staatssteun. De Hoge Raad wil weten of de door Commerz aangevoerde omstandigheden verhinderen in deze zaak de garantie als ongeoorloofde staatssteun te kwalificeren.
De volledige uitspraken (08/04343 Residex en 11/02221 Commerz) zijn gepubliceerd op www.hogeraad.nl, LJN BY0539 en BY6102