Op 24 april 2013 werd door de kantonrechter Tilburg geoordeeld dat een werknemer ten onrechte op staande voet is ontslagen als verkoper. Een dringende reden voor het ontslag op staande voet was niet aanwezig, omdat werknemer zich aan de aanwijzingen van de bedrijfsarts heeft gehouden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten en vordering werknemer
Werknemer is op 26 december 2007 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever voor 40 uur per week. Op 1 januari 2010 is het diensverband voor bepaalde tijd omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Medio 2012 is de omvang van het dienstverband verlaagd naar 25 uur per week, nu werknemer naar eigen zeggen “oriënterende” werkzaamheden is gaan verrichten voor het (schoonmaak)bedrijf van zijn schoonvader. Op 24 september 2012 meldt werknemer zich ziek in verband met nekklachten. Werknemer heeft vervolgens op 31 oktober 2012 de bedrijfsarts bezocht. Volgens de bedrijfsarts is werknemer arbeidsongeschikt geworden. Vastgesteld wordt dat werknemer nog slechts maximaal 2 tot 3 uur per (werk)dag ondersteunende werkzaamheden kan verrichten. Zowel werkgever als werknemer accepteren het advies van de bedrijfsarts. Werknemer verricht vervolgens gemiddeld tweeënhalfuur per dag werkzaamheden voor werkgever. Werkgever krijgt enige tijd later een anonieme tip dat de arbeidsongeschikte werknemer na zijn werk, ook elders werk verricht. Werkgever schakelt hierop een bedrijfsrecherche in. Die constateert dat werknemer op twee dagen naar een pand in Amsterdam is gereden dat schoongehouden wordt door het (schoonmaak)bedrijf van de schoonvader van werknemer. Op grond van deze bevindingen heeft werkgever werknemer op staande voet ontslagen, hetgeen twee dagen later schriftelijk aan werknemer is bevestigd. Werknemer is het niet eens met het ontslag op staande voet omdat er volgens hem o.a. geen dringende reden voor is. Werknemer vordert wedertewerkstelling en vordert tevens doorbetaling van zijn loon.
Verweer van werkgever
Werkgever voert verweer en stelt dat er wel degelijk een dringende reden bestaat die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Zo stelt werkgever dat zij erop mag vertrouwen dat werknemer zich naar vermogen inzet en pas naar huis gaat ‘wanneer het niet meer gaat’. Op grond van de waarnemingen die de bedrijfsrecherche heeft gedaan, blijkt dat werknemer – op het oog – rugbelastende activiteiten heeft uitgevoerd. Ook heeft werknemer op vragen hierover van werkgever gelogen, zodat ieder vertrouwen in werknemer is verdwenen. De vorderingen van werknemer dienen zodoende te worden afgewezen, aldus werkgever.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat het verweer van werkgever geen stand kan houden, en de vorderingen van werknemer worden dan ook (grotendeels) toegewezen. De voornaamste vraag die speelde is of er wel of niet een dringende reden het voor ontslag bestond. Hierbij is van belang dat alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Nu beide partijen zich indertijd met het oordeel van de bedrijfsarts hebben verenigd, kon daar niet zomaar afbreuk aan worden gedaan door het inzetten van een bedrijfsrecherche. Werkgever had in plaats daarvan bijvoorbeeld een second opinion bij het UWV kunnen aanvragen, om zodoende opnieuw de arbeidsongeschiktheid van werknemer te beoordelen. Dat is niet gebeurd, en daarom staat het oordeel van de bedrijfsarts vast, dat werknemer gemiddeld 2,5 uur per dag arbeid kon verrichten. Werkgever is echter van mening dat werknemer naar vermogen zou blijven werken, en pas naar huis zou gaan ‘als het echt niet meer zou gaan’. De kantonrechter is echter van oordeel dat die opvatting niet voorvloeit uit het verslag van de bedrijfsarts, en ook niet is afgesproken tussen partijen. Het enkele feit dat werknemer niet uit eigen beweging meer is gaan werken kan dan ook niet leiden tot een dringende reden voor ontslag op staande voet. Sterker nog, werknemer wordt in beginsel vrij geacht om zijn tijd buiten het werk in te vullen naar keuze. Echter, doordat werknemer heeft gelogen tegen werkgever over werkzaamheden in zijn vrije tijd, is geen volledig beeld ontstaan van de beperkingen van werknemer. Werknemer kan volgens de kantonrechter dan ook worden verweten dat hij heeft gezwegen, waar hij had moeten spreken. Echter, dit ‘verwijtbare’ zwijgen rechtvaardigt nog geen ontslag op staande voet. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de activiteiten die werknemer voor zijn schoonvader verrichte onverenigbaar zijn met de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Dat werkgever zich een eigen medisch oordeel heeft aangemeten door inschakeling van een bedrijfsrecherche is dan ook niet doorslaggevend, nu voor een medische beoordeling steeds het oordeel van de bedrijfsarts moet worden gevolgd. De kantonrechter oordeelt dan ook dat werknemer moet worden toegelaten tot het werk en dat werkgever over moet gaan tot betaling van het achterstallige loon (vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% van het achterstallige loon).
Tip
Werkgever had er in deze zaak voor moeten zorgen dat zij de gebaande medische paden had belopen. Werkgever had zich echter ‘eigenmachtig’ een medisch oordeel gevormd over de arbeidsongeschiktheid van werknemer, maar daar ging de kantonrechter aan voorbij. Het laten plaatsvinden van een herbeoordeling bij een bedrijfsarts, waarvoor alle gegevens voorhanden waren in deze zaak, of het verzoeken om een second opinion bij het UWV ten aanzien van de oorspronkelijke beoordeling, had werkgever zonder twijfel een gunstigere uitgangspositie gegeven.