Op 12 november 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag zich uitgelaten over de vraag of een ontslag op staande voet van een medewerkster, die een blikje Red Bull niet heeft afgerekend voor consumptie, mogelijk is.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werkneemster is op 6 augustus 2007 in dienst getreden van werkgever in de functie van kassamedewerkster bij een supermarktketen. Op 16 april 2013 is werkneemster rond 14.30 uur met pauze gegaan. Op weg naar de pauzeruimte heeft zij een blikje Red Bull meegenomen uit het schap met frisdrank. Vervolgens heeft werkneemster het blikje opgedronken in de personeelsruimte en het blikje in de prullenbak gedeponeerd.
Werkneemster had het blikje niet van te voren afgerekend.
Bij werkgever geldt voor werknemers een aantal ‘huisregels’. Onder “aankopen door personeelsleden” staat “Aankopen van artikelen die je in de pauze wilt consumeren, mogen alleen aan het begin van de pauze worden gekocht. Je betaalt de boodschappen contant bij de door de supermarktmanager aangegeven kassa. Na het passeren van de kassa moet de supermarktmanager of diens vervanger de kassabon paraferen (…).” Werkneemster was bekend met deze huisregels.
In de personeelsruimte is werkneemster door haar leidinggevende gevraagd of zij het blikje van te voren had afgerekend. Werkneemster heeft toen steeds geantwoord dat zij het blikje al voor de ochtendpauze, tezamen met een frikandelbroodje, betaald had. Later bleek dat dit niet het geval was. Werkgever heeft werkneemster diezelfde dag geschorst en twee dagen later tijdens een gesprek op staande voet ontslagen.
Vordering
Op 6 mei 2013 heeft werkneemster de nietigheid van het haar gegeven ontslag opstaande voet ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor de bedongen arbeid. Werkneemster heeft in eerste aanleg doorbetaling van loon gevorderd tot het rechtgeldig einde van de arbeidsovereenkomst.
Kantonrechter
De kantonrechter heeft de vordering van werkneemster toegewezen. Volgens de kantonrechter was het ontslag op staande voet een te zware sanctie.
Hoger beroep
Werkgever heeft in hoger beroep vernietiging van het vonnis gevorderd alsmede afwijzing van de vordering van werkneemster.
Beoordeling hof
In deze procedure staat de vraag centraal of er sprake is van een dringende reden om tot ontslag op staande voet over te gaan. Deze vraag werd door het hof bevestigend beantwoord. Het hof overwoog daartoe als volgt.
Werkgever hanteert strakke regels met betrekking tot de aanschaf van goederen uit de winkel door eigen personeel om de winkelvoorraad te beschermen. In de pauze te consumeren goederen dienen bij aanvang van de pauze te worden afgerekend. Werkneemster heeft zich niet aan die regel gehouden. Deze schending van de gedragsregels levert in beginsel een grond voor ontslag op staande voet op.
Op het moment dat werkneemster hierop werd aangesproken, heeft werkneemster meer dan eens ontkend dat van schending van de huisregels sprake was. Werkneemster heeft volgehouden dat zij al had betaald voor het blikje. Werkneemster heeft zelfs in de prullenbak gezocht naar het bonnetje. Hiermee heeft werkneemster getracht haar werkgever te misleiden. Daarbij is minder van belang welke waarde met de gewraakte handeling gemoeid was, nu het ging om het handelen zelf.
Het hof oordeelt vervolgens dat van werkgever niet kan worden verwacht dat het dienstverband met werkneemster, die het vertrouwen heeft geschonden, nog langer moet voortduren. Dat werkneemster niet direct de toegang tot de supermarkt is ontzegd, doet daar niet aan af.
Afgezet tegen het vorenstaande leveren de gestelde persoonlijke omstandigheden van werkneemster, zoals de lengte van het dienstverband, haar privé omstandigheden (jonge alleenstaande moeder) en verstrekkende financiële gevolgen, onvoldoende tegenwicht op om anders te beslissen, aldus het hof. Ook het feit dat werkneemster in een toestand van stress en/of van een schrikreactie onwaarheid zou hebben gesproken, maakt de situatie niet anders. Het bestreden vonnis kan aldus niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
Gerechtshof Den Haag, 13 november 2013, ECLI GHDHA.2013.4114.