De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 26 november 2014 dat het betoog van het Uwv over het “zo zijn” niet kan worden gevolgd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant op de datum in geding vanwege zijn rugafwijking, in combinatie met een onvoldoende getraind spierkorset, niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Desondanks wordt door het Uwv geweigerd verdere uitkering ingevolge de ZW aan appellant te verstrekken nu, zo is namens het Uwv ter zitting uitdrukkelijk gesteld, de rugafwijking niet gezien wordt als een ziekte of gebrek in de zin van artikel 19, eerste lid en vierde lid, van de ZW maar als een “zo zijn”.
Het betoog van het Uwv over het “zo zijn” kan niet worden gevolgd. Dit betoog zou tot gevolg hebben dat appellant in feite nooit geschikt is geweest voor zijn laatste werk, los van de vraag of dit door ziekte of gebrek zou zijn veroorzaakt. Dit standpunt vindt geen basis in de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 13 december 2012 en 29 januari 2014, waaruit herhaaldelijk blijkt dat de verzekeringsartsen als standpunt hebben dat de belastende factoren van de maatgevende arbeid binnen de bij aanvang van de werkzaamheden aangenomen belastbaarheid van appellant blijven, zodat dit standpunt geen grondslag kan vormen voor de (verdere) weigering van ziekengeld aan appellant per 1 maart 2012. Uit genoemde rapporten van 13 december 2012 en 29 januari 2014 lijkt te moeten worden afgeleid dat appellant wordt verweten de conditie van zijn rug in de ziekteperiode voorafgaande aan de hersteldverklaring onvoldoende op peil te hebben gebracht. Een dergelijk verwijt zou kunnen leiden tot toepassing van artikel 45 van de ZW, maar kan niet afdoen aan het oordeel van het Uwv dat zonder getraind spierkorset de arbeidsongeschiktheid van appellant voor het in aanmerking te nemen werk voortduurt. Dit betekent dat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd.
ECLI:NL:CRVB:2014:4079