De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 27 januari 2015 dat handelingen van een advocaat als regel aan de vertegenwoordigde cliënt worden toegerekend. Dit brengt mee dat in dit geval de nalatigheid van hun toenmalige advocaat en de gevolgen daarvan voor risico komen van appellanten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Appellante ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 15 oktober 2004 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2004 ingetrokken wegens een verzwegen gezamenlijke huishouding met appellant. De kosten van de ten onrechte verleende bijstand zijn bij dit besluit van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 76.510,-.
Bij beslissing van 10 september 2007 heeft de Raad van Discipline de toenmalige advocaat een berisping gegeven op de – hier samengevatte – gronden dat hij bij zijn dienstverlening niet goed bereikbaar is geweest en niet reageerde op de verzoeken van appellanten om terug te bellen, dat hij de belangen van appellanten niet goed heeft behartigd bij de bezwaarprocedure inzake de terugvordering van bijstand, wat ertoe heeft geleid dat beslag is gelegd op het inkomen van appellant, en dat hij de belangen van appellanten niet goed heeft behartigd door geen stappen te ondernemen tegen het gelegde loonbeslag. Bij beslissing van 11 april 2008 heeft het Hof van Discipline deze beslissing bekrachtigd.
Vaststaat dat de vordering door middel van loonbeslag is ingevorderd, zodat appellanten niet voldoen aan de in de Beleidsregels opgenomen voorwaarden voor kwijtschelding. Voorts is niet in geschil dat door het nalatig handelen van hun toenmalige advocaat geen minnelijke regeling tussen appellanten en het college is getroffen en dat vervolgens beslag is gelegd op het inkomen van appellanten.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0455), moeten handelingen van de raadsman als regel aan de vertegenwoordigde cliënt worden toegerekend. Dit brengt mee dat in dit geval de nalatigheid van hun toenmalige advocaat en de gevolgen daarvan voor risico komen van appellanten. In de nalatigheid van hun toenmalige advocaat is dan ook geen grond gelegen om de aflossingen die via het loonbeslag zijn gedaan aan te merken als vrijwillige betalingen, zoals appellanten voorstaan, als gevolg waarvan appellanten wel zouden voldoen aan de voorwaarden voor kwijtschelding. Dat het college alvorens beslag te leggen niet eerst met appellanten contact heeft opgenomen maakt dit niet anders, nu voor het college geen enkele aanleiding bestond te veronderstellen dat appellanten niet langer werden vertegenwoordigd door hun toenmalige advocaat. De stelling van appellanten dat het college kan worden verweten dat appellanten onvoldoende gelegenheid hebben gekregen alsnog vrijwillig af te lossen, treft dus geen doel. Dit betekent voorts dat wat appellanten hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheid vormt op grond waarvan het college van de Beleidsregels had moeten afwijken.
ECLI:NL:CRVB:2015:159