SEO Economisch Onderzoek pleit voor het openstellen van het procesmonopolie voor niet-advocaten bij civiele procedures. Dit concludeert het onderzoeksinstituut, gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam, op basis van een onderzoek in opdracht van het Verbond van Verzekeraars naar de effecten van het procesmonopolie van de advocatuur.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De overheid heeft advocaten het exclusieve recht gegeven op het voeren van onder andere civiele procedures bij de rechtbank. De overheid hoopt hiermee het publiek belang rechtszekerheid te dienen. Rechtszekerheid heeft meerdere aspecten. De toegankelijkheid van het recht speelt een belangrijke rol, omdat een rechtszoekende zonder deskundige juridische bijstand nadeel ondervindt vanwege de complexiteit en formaliteit van het civiele recht.
Het waarborgen van de gelijkheid van partijen – en daarmee het evenwichtig laten verlopen van rechtsgedingen – is evenzeer belangrijk. Ook is een efficiënt en ordelijk verloop van de rechtsgang van belang, omdat een duidelijke en overzichtelijke presentatie van het standpunt de rechtelijke macht niet onnodig belast.
Het procesmonopolie is overigens niet voldoende om deze drie aspecten van rechtszekerheid te borgen. Daartoe grijpt de overheid op nog andere manieren in op de markt voor juridische bijstand. Zo financiert de overheid de rechtsbijstand voor minder draagkrachtige rechtzoekenden en heeft de overheid de beroepsorganisatie van advocaten zo’n vijftig jaar geleden een publiekrechtelijke status gegeven op basis waarvan de Nederlandse Orde van Advocaten verordende bevoegdheid heeft gekregen aangaande de beroepsuitoefening van advocaten.
Het huidige overheidsingrijpen gericht op de markt voor juridische bijstand is niet optimaal. Er kleven te veel nadelen aan het huidige systeem. Net zoals bij andere vormen van verplichte winkelnering leidt ook dit wettelijk monopolie tot hoge prijzen (en winstmarges) voor advocatendiensten in de procespraktijk – en vanwege de reputatie van de advocaat als wettelijk beschermd juridisch adviseur ook daarbuiten – alsmede tot een gebrek aan innovatie.
Daarnaast staan de door de Nederlandse Orde van Advocaten opgestelde toelatingseisen in combinatie met het wettelijk procesmonopolie een meer gediversifieerd aanbod van procesvertegenwoordiging in de weg, waardoor concurrentie op de markt voor juridische bijstand vooralsnog geen drukkend effect heeft op de prijsstelling van (proces)advocaten. Ook de mogelijkheid om als niet-advocaat een advocaat in loondienst te nemen, heeft – vanwege allerlei (extra) (toelatings)eisen – niet de concurrentie opgeleverd die de overheid daarvan verwachtte.
SEO concludeert dat het huidige overheidsingrijpen – en dan met name het procesmonopolie in combinatie met via zelfregulering opgestelde toetredingsregels – niet de meest effectieve en efficiënte manier is om rechtszekerheid te borgen. Het volledig afschaffen van de verplichte procesvertegenwoordiging is echter zonder flankerend beleid niet aan te raden vanwege het gevaar dat de rechtzoekende geen toegang meer heeft tot het recht. Op lange termijn zijn de grootste voordelen te verwachten van een combinatie van een sterke vereenvoudiging van het procesrecht en het afschaffen van de verplichte procesvertegenwoordiging.
Voor de korte en middellange termijn is de optie van het openstellen van het procesmonopolie voor een bredere groep bestaande uit gekwalificeerde ‘procesjuristen’ het beste alternatief om het publiek belang op een effectieve en efficiënte manier te borgen. Deze procesjuristen zijn geschoolde en ervaren professionals die aan bepaalde, nog nader te bepalen eisen dienen te voldoen. Te denken valt hierbij aan juristen werkzaam bij rechtsbijstandverzekeraars, vakbonden en bedrijven en aan vrije beroepsoefenaars als deurwaarders en notarissen. Het opstellen van de concrete eisen alsmede het toezicht op de naleving ervan moet bij een onafhankelijke partij komen te liggen. In de huidige structuur komt de Orde daar niet voor in aanmerking, omdat de afnemers en overige marktpartijen geen zeggenschap binnen de organisatie hebben.
B.E. Baarsma & F.A. Felsö, Het proces als domein, Amsterdam, november 2005, 846