Beperkte herkansing is geen herkansing. Efficiency in het strafrechtelijk hoger beroep
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De druk op het Nederlandse strafrechters-ensemble bereikt tegenwoordig dermate ongekende hoogten dat op instigatie van de Minister van Justitie is gekeken hoe de strafvorderingsmachine weer een tand sneller kan gaan draaien. Maatregelen die een meer gestroomlijnd proces beogen zijn uiteraard niet zonder meer onaanvaardbaar, maar in het strafproces ligt dat mijns inziens wel behoorlijk wat gevoeliger dan op andere gebieden. Het is derhalve nog maar de vraag of de ministeriële zucht naar meer efficiency gepaard mag gaan met een inperking van strafprocessuele mogelijkheden. Recent (per 10 oktober jl.) zijn de concrete plannen van de Minister ten aanzien van vernieuwingen in het strafrechtelijk appel ingediend bij de Tweede Kamer. Vanuit theoretisch perspectief wil ik daarbij in het kader van dit discussieforum enige algemene kanttekeningen plaatsen als bijdrage aan het publieke debat. Het gaat mij daarbij meer om de achterliggende gedachten van het strafrechtelijk hoger beroep, dan om het wetsvoorstel in concreto.
Appelfuncties en vernieuwingen
Van oudsher kent het strafrechtelijk hoger beroep in Nederland een drietal functies, inhoudende respectievelijk a) herkansing voor partijen, b) controle op de rechter en c) bevordering van rechtseenheid en rechtsontwikkeling. De voorstellen lijken vooral aan de eerste twee functies afbreuk te zullen gaan doen. De laatste functie komt met name voor rekening van de Hoge Raad en blijft hier verder buiten beschouwing.
Globaal gesproken komen de voorgestelde wijzigingen op het volgende neer. De verdachte (maar ook het Openbaar Ministerie) zal zich in sommige gevallen geconfronteerd zien met een beperktere hoger beroepsmogelijkheid doordat bij bepaalde delicten een precieze klacht tegen het vonnis zal moeten worden geformuleerd, waarop zich het proces in tweede aanleg dan zal toespitsen. In lichte zaken zal van de appellerende partij zelfs worden verwacht dat zij schriftelijk aangeeft ‘waarom dat [het instellen van het hoger beroep – BK] nodig is’.1 Mijns inziens verengt zich daardoor in beide situaties het onderzoek ter terechtzitting. Reden voor deze nieuwe aanpak is dat ‘nodeloos werk wordt voorkomen’. De bedoeling van de Minister is namelijk om hardnekkige querulanten de mond te snoeren en om figuren die het proces traineren af te stoppen. Uitstel van betaling van een boete door het instellen van hoger beroep, overigens welhaast per definitie een handeling vanuit de hoek van verdachte, wil de Minister aldus tegengaan.
Vanzelfsprekend zijn moedwillig vertragende partijen niet zeer wenselijk. Het lijkt mij echter dat minder ingrijpende middelen ter voorkoming van dat probleem ook zouden kunnen volstaan. Boetes zouden bijvoorbeeld voorafgaand aan het appel betaald kunnen worden, of de appelrechter kan er een extra rentepercentage bij optellen.
Efficiency?
Dat in plaats van dergelijke minder ingrijpende maatregelen gekozen wordt voor het zwaardere geschut van beperkingen stellen aan hoger beroep geeft te denken. Het dragende argument daarachter zal vooral gerelateerd moeten worden aan de wens tot bevordering van de magische krachtterm ‘efficiency’. Ongetwijfeld zal het stroomlijnen (lees: inperken) van de appelmogelijkheden effect sorteren: er is minder proces, ergo er is minder ruimte voor moedwillige vertragingen. Een sluitende redenering, maar volgens mij nooit een argument om appelmogelijkheden in te perken. Het is juist de bedoeling om door middel van het hoger beroep verdachte en Openbaar Ministerie een volledige (!) herkansing en controlemogelijkheid te bieden, aangezien geen van de betrokkenen feilloos is. Een vergissing zit nu eenmaal in een klein hoekje.
Wat mij vooral beangstigt is dat in een aantal gevallen een precieze klacht zal worden verlangd om te bereiken dat men zich ter zitting puur zal gaan concentreren (beperken) tot datgene wat in de ogen van partijen relevant is. Daarmee wordt het restant van de procedure afgedaan als irrelevant terwijl dat naar mijn mening, met name ten aanzien van een zwaarder delict, nooit zo hard gesteld kan worden. Ook de appelrechter zal hoe dan ook volledig kennis dienen te nemen van het gehele dossier, evenals de andere partijen, en niet feitelijk gedrongen mogen worden zijn onderzoek te beperken.
Uitdrukkelijke grondslag
Dat praktisch eventueel een gebruik zou ontstaan van een ietwat beperkter appel is dan nog tot daar aan toe, maar dat dit nu een formele grondslag moet krijgen keur ik af. Dat houdt immers een vrijbrief in om het met de minder voor de hand liggende twistpunten niet zo nauw meer te nemen. Hoewel ze misschien minder belangrijk zijn, zouden die ook de normale aandacht moeten krijgen. Logischerwijs zal een strafproces zich sowieso wel toespitsen op de cruciale geschilpunten, maar dat wil nog niet zeggen dat reeds daarom overbodige, ‘nodeloze’ handelingen kunnen worden gepasseerd. Concreet formeel neerleggen dat naar de niet naar voren gebrachte bezwaren minder nauwlettend hoeft te worden gekeken zal volgens mij resulteren in een afkalving van (de kwaliteit van) het strafproces. Er zullen daarbij altijd personen zijn die bewust het proces onnodig willen rekken, dat is nu eenmaal de consequentie van hoe men invulling heeft gegeven aan het strafrechtelijk hoger beroep. Er mag echter geen onderscheid worden gemaakt. Ook zinloze gevallen moeten aan een tweede rechter kunnen worden voorgelegd, dat is simpelweg een vereiste om een systeem te kunnen hebben waarin appel mogelijk is. Het ‘nut’ van een zaak mag dus niet het onderscheidende kenmerk zijn om te bepalen of appel mogelijk is. Helaas lijkt dat wel te zijn waar de Minister op aanstuurt.
Consequenties
Maatregelen zoals die momenteel lijken te worden voorgesteld zullen zodoende zowel ten koste gaan van de herkansingsfunctie doordat verdachte en Openbaar Ministerie een onvolledige tweede procesgang krijgen, als ten koste van de controlefunctie doordat de appelrechter, omdat hij feitelijk geacht zal worden zich meer te focussen op concrete twistpunten, minder oog kan hebben voor controle van de rechter uit de eerste aanleg. Bij dit laatste sluit het bezwaar aan van het niet imaginaire gevaar dat de eerste rechter minder secuur is nu hij ervan uit kan gaan dat partijen toch wel aan de bel zullen trekken in geval van eventuele gebreken. Dit is het gevolg van het veronderstellen van consensus ten aanzien van die punten waarover niet specifiek wordt geklaagd. Een en ander levert een uiterst dubieuze situatie op die in het strafrecht, waar de overheid in ongelijke verhouding tegenover de burger staat, niet zonder slag of stoot mag worden aanvaard.
Afronding
Mijn vraag om mee af te sluiten ten slotte is waar u als lezer denkt dat meer efficiency toe leidt? Ik meen dat de te boeken tijdswinst die wordt beoogd helaas niet zal leiden tot bijvoorbeeld een verbeterde motivering van vonnissen. Ik vermoed dat verkorte processen veeleer aanleiding zullen zijn om nog meer strafzaken te behandelen met een gelijkblijvend aantal rechters. Het voorgaande in ogenschouw nemend zal het u niet bevreemden dat in mijn visie ook voor strafzaken geldt dat een verhoogde kwantiteit, zijnde het mijns inziens uiteindelijke doel van de Minister, vrijwel altijd ten koste gaat van kwaliteit, en dat is, gezien de verticale verhoudingen in het strafproces, onwenselijk. Het hoger beroep met bijbehorende functies is dermate fundamenteel dat het niet zou mogen worden beperkt en bemoeilijkt. Hopelijk lukt het de wetgever zich daarvan tijdig rekenschap te geven.
‘Omwille van het publieke debat’
mr. Bart J.V. Keupink
december 2005
Rechtenforum.nl
___________________
1.http://www.minjus.nl/nieuws/pers/persberichten/archief/archief_2005/50303mr_efficientere_procedure_voor_hoger_beroep_in_strafzaken.asp