Het naheffen van motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting) van Nederlandse inwoners met een andere nationaliteit die in Nederland rijden met een auto met buitenlands kenteken, is in beginsel geen verboden discriminatie naar nationaliteit.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dat
heeft de Hoge Raad vandaag geantwoord op prejudiciƫle vragen van de Rechtbank
Zeeland-West-Brabant.
Inwoners van Nederland die in Nederland feitelijk beschikken over een auto met buitenlands kenteken moeten daarvoor motorrijtuigenbelasting betalen. Dit geldt zowel voor inwoners met de Nederlandse nationaliteit als voor inwoners met een andere nationaliteit. Als de motorrijtuigenbelasting niet is betaald, kan deze worden nageheven.
In de
praktijk bleek moeilijk te controleren sinds wanneer een auto met buitenlands
kenteken ter beschikking staat aan een inwoner van Nederland, en dus ook sinds
wanneer voor die auto motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Daarom is in
2014 een nieuwe wettelijke regeling ingevoerd. Deze regeling komt erop neer dat
als geconstateerd wordt dat iemand in Nederland feitelijk beschikt over een
auto met buitenlands kenteken, wordt aangenomen dat hij voor die auto
motorrijtuigenbelasting is verschuldigd sinds het moment waarop hij in de
basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven of had moeten zijn ingeschreven.
Als gevolg van deze regeling kan de periode waarover motorrijtuigenbelasting
wordt nageheven (veel) langer zijn dan de periode van vijf jaar die normaal
gesproken geldt voor naheffing van belasting.
In twee zaken
bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is op grond van de nieuwe regeling
motorrijtuigenbelasting nageheven van twee inwoners van Nederland met een
buitenlandse nationaliteit. Tijdens een controle in 2016 werden zij rijdend
aangetroffen in een auto met buitenlands kenteken waarvoor geen
motorrijtuigenbelasting was betaald. De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad de
vraag voorgelegd of de nieuwe naheffingsregeling een verboden discriminatie
naar nationaliteit inhoudt.
De Hoge Raad oordeelt dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord, op voorwaarde dat de periode waarover motorrijtuigenbelasting wordt nageheven niet langer is dan de periode van vijf jaar die normaal gesproken geldt voor naheffing van belasting. Voor een dergelijke langere periode bestaat namelijk geen rechtvaardiging.Voor de twee zaken betekent dit dat geen sprake is van een verboden discriminatie, omdat vaststaat dat in die zaken de periode waarover motorrijtuigenbelasting is nageheven, korter is dan vijf jaar.