De Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in sociale zekerheidsgeschillen, heeft in een aantal geschillen uitspraak gedaan over de loonsanctiebesluiten die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft opgelegd aan werkgevers.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Door middel van een zogenoemde loonsanctie wordt een werkgever, die een bepaalde verplichting in het kader van de aanvraag van een WAO-uitkering niet heeft nageleefd, verplicht om – in aansluiting op de loondoorbetaling gedurende het eerste (en tweede) ziektejaar – nog gedurende een bepaalde periode het loon door te betalen aan de betreffende werknemer. Voor het Uwv betekent zo’n sanctie dat de WAO-uitkering met ingang van een later gelegen datum betaald hoeft te worden. Bij het opleggen van loonsancties hanteert het Uwv als minimum periode voor een sanctie vier maanden, ook voor relatief kleine verzuimen van werkgevers, zoals het niet tijdig indienen van een reïntegratieverslag.
De Raad acht de besluiten, waarbij een standaard minimumsanctie is getroffen van vier maanden, in strijd met artikel 71a, negende lid, van de WAO.
Art. 71a, lid 9 WAO |
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een tijdvak vast, gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet.
Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren. |
De Raad is, gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 71a, negende lid, van de WAO, van oordeel dat de loonsanctie door het Uwv mede dient te worden afgestemd op de periode die de werkgever wordt geacht nodig te hebben om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te verrichten. De periode die hiervoor daadwerkelijk nodig is kan veel korter zijn dan vier maanden. Met name een administratieve tekortkoming kan doorgaans op korte termijn worden hersteld. Het Uwv heeft daarmee geen rekening gehouden. De minimumsanctie van 4 maanden loondoorbetaling is gebaseerd op de gedachtegang van het Uwv dat naast een geschatte hersteltermijn van een maand ook de wettelijke beslistermijn van 13 weken onderdeel dient uit te maken van de sanctie. De Raad heeft hiervoor echter zowel in de tekst van artikel 71a, negende lid, van de WAO als in de wetsgeschiedenis geen enkel aanknopingspunt gevonden.
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2317, Zaaknr: 04/3256 WAO + 04/3257 WAO
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2381, Zaaknr: 05/1300 WAO
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2473, Zaaknr: 04/6166 WAO
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2476, Zaaknr: 05/1284 WAO
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2477, Zaaknr: 04/6249 WAO
Centrale Raad van Beroep 22 februari 2006, LJN AV2478, Zaaknr: 04/7176 WAO