De afgelopen tien jaar is maar weinig verbeterd op het vlak van samenwerking in internationale ontnemingszaken. Dat is toe te schrijven aan de nationale organisatie van het samenwerkingsproces, alsmede aan het nog steeds bestaande gebrek aan kennis van en ervaring met de rechtsstelsels en ontnemingspraktijk van andere landen. Bovendien ontbreekt een duidelijke visie op het belang van ontneming in de strijd tegen de internationaal georganiseerde misdaad. Hierdoor krijgen internationale ontnemingszaken weinig prioriteit.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dat blijkt uit een onderzoek dat IVA Beleidsonderzoek en Advies heeft uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek biedt inzicht in de aard, oorzaken en redenen van de knelpunten in de samenwerking tussen Nederland, België, Turkije, Spanje en het Verenigd Koninkrijk bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast is het internationale en Europese juridische kader voor ontnemingszaken beschreven.
Uit het onderzoek blijkt dat in de bestudeerde samenwerkingsrelaties een aantal knelpunten regelmatig voorkomt. Het betreft de onvoldoende onderbouwing en inkleding van rechtshulpverzoeken, taal- en cultuurgerelateerde problemen, de traagheid van procedures en doorlooptijden, alsmede de beperkte transparantie ten aanzien van de voortgang en de omvang van de beslaglegging. Tevens blijkt succesvolle samenwerking vooral afhankelijk te zijn van persoonlijke contacten. Opvallend is de geringe bijdrage van internationale organisaties (Europol, Interpol, Eurojust). Het ontbreken van heldere afspraken over bewaring en beheer van geld en goederen, en over de verdeling van opbrengsten uit ontneming is eveneens een knelpunt gebleken.
Het onderzoek wijst op het gebrek aan kennis van en ervaring met de rechtsstelsels en ontnemingspraktijk van andere landen. Verworven expertise wordt nauwelijks verankerd in de betrokken politiële en justitiële organisaties. De veelal lange doorlooptijd van rechtshulpverzoeken leidt zelfs tot een verlies aan kennis en contacten. Volgens de onderzoekers krijgen internationale ontnemingszaken weinig prioriteit, omdat er geen eenduidige visie is op het belang van ontneming – en internationale samenwerking op dat terrein – in de strijd tegen de internationaal georganiseerde misdaad. Een gebrek aan registratie en de tekortschietende kwaliteit van de bestaande registratiesystemen leidt tot een beperkt zicht op de praktijk van samenwerking in internationale ontnemingszaken. Succesvolle uitvoering van confiscatiemaatregelen in het buitenland raakt hierdoor in het gedrang.
Er zijn weinig juridische knelpunten geconstateerd. Wel blijkt de Europese regelgeving nog onvoldoende geïmplementeerd in het nationale recht, vooral voor het waarborgen van een efficiënte uitvoeringspraktijk. De huidige regelgeving voorziet onvoldoende in normen voor de inkleding van rechtshulpverzoeken met betrekking tot ontneming. Op Europees niveau blijkt de aandacht voor de praktische aspecten van internationale samenwerking in ontnemingszaken de afgelopen jaren verslapt en het toezicht op de naleving van de regelgeving is beperkt. Internationale en Europese regelgeving schrijft de tussenkomst van centrale autoriteiten voor, maar op uitvoerend niveau bestaat kritiek op hun functioneren.