Vandaag heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage uitspraak gedaan in een kort geding over de no-claimteruggave van de Zorgverzekeringswet. Deze regeling houdt in dat verzekerden die in een bepaald kalenderjaar geen zorgkosten hebben gemaakt, een bedrag van € 255 van hun verzekeraar terugkrijgen. Wie zorgkosten van minder dan € 255 heeft gemaakt, krijgt het verschil tussen dat bedrag en het totaal van zijn uitgaven terug. Deze regeling is mede bedoeld om te bewerkstelligen dat burgers zuiniger met zorg omgaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het kort geding was aangespannen door veertien verzekerden die chronisch ziek of gehandicapt zijn. Zij eisen van de Staat betaling van het bedrag van € 255 per jaar, omdat zij als gevolg van hun ziekte elk jaar (veel) meer dan dat bedrag aan zorgkosten moeten uitgeven. Zij hebben daarin geen keus. Volgens hen worden zij door de regeling gediscrimineerd. Zij stellen dat de soldariteit uit het oog is verloren en dat de Zorgverzekeringswet op dit punt in strijd is met diverse internationale verdragen. De Staat heeft dit standpunt bestreden.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de regeling een politieke kwestie vormt, die onderwerp is geweest – en nog is – van politiek debat. Het is aan de wetgever om hierin keuzen en afwegingen te maken. Voor de rechter is daarbij in beginsel geen taak weggelegd. Hij mag geen oordeel geven over de billijkheid van een wet.
Wel kan de rechter beoordelen of een wet in strijd is met regels van hogere orde, zoals bepalingen van gemeenschapsrecht of bepalingen van internationale verdragen die ‘een ieder verbindend’ zijn. Als hij op grond van deze beoordeling tot de conclusie komt dat een bepaalde wet ‘onmiskenbaar onverbindend’ is, kan hij de wet buiten toepassing laten. Hij zal, zeker in een kort geding, zich hierin terughoudend moeten opstellen.
De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat de bepalingen waarop de eisers zich hebben beroepen, geen grond opleveren voor het buiten toepassing verklaren van de regeling van de no-claimteruggave. De internationale regels waarop eisers zich beroepen hebben geen rechtstreekse werking; zij zijn te algemeen geformuleerd om door burgers te kunnen worden ingeroepen tegenover de Staat. Uit deze regels vloeit naar het oordeel van de rechter niet voort dat de Nederlandse wetgeving op dit punt onmiskenbaar onverbindend is. Volgens de rechter hebben de eisers gelijk met hun stelling dat zij, als gevolg van hun chronische ziekte of handicap, geen keuzemogelijkheid hebben. Dit betekent echter niet dat deze wet buiten toepassing kan worden verklaard.