Rechtbank Den Haag heeft de belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep tegen enige onjuiste voorlopige aanslagen. De inspecteur had bij een vrouw ten onrechte de aanmerkelijkbelangwinst opgenomen die haar echtgenoot had genoten en als zodanig in zijn aangifte had opgenomen. De vrouw had haar belastingadviseur diverse bezwaarschriften laten indienen tegen (nadere) voorlopige aanslagen omdat deze consequent dezelfde fout bevatten. De inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond maar weigerde de kosten voor de bezwaarfase te vergoeden. Dat was onterecht vond de rechtbank. De inspecteur had dermate onzorgvuldig gehandeld dat deze handelwijze als een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid moest worden aangemerkt. De vrouw had in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs beroepsmatige bijstand ingeroepen en had recht op de forfaitaire proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Indien u bezwaar maakt tegen een beschikking van de inspecteur en u (deels) in het gelijk wordt gesteld, heeft u in principe recht op een (forfaitaire) vergoeding van de kosten in bezwaar. Dit is alleen anders als u in redelijkheid geen adviseur behoefte in te schakelen en bijvoorbeeld via een telefoontje een gemaakte fout van de belastingdienst had kunnen herstellen. Verder bestaat de mogelijkheid op een volledige (integrale) proceskostenvergoeding in bijzondere omstandigheden (zeer schrijnende gevallen). Rechtbank Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. De zaak was als volgt.
Een vrouw ontving in november 2005 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2005. In deze aanslag was onder meer een bedrag van € 102.000 aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang opgenomen. De hierover berekende belasting beliep € 25.500. De belastingadviseur van de vrouw tekende vrijwel direct bezwaar aan tegen de aanslag. Het inkomen uit aanmerkelijk belang behoorde namelijk aan de echtgenoot van de vrouw toe en was ook als zodanig in zijn aangifte opgenomen. Het bezwaarschrift bevatte ook een verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase. De inspecteur kwam aan het bezwaar tegemoet, maar weigerde de proceskostenvergoeding. De zaak kwam voor rechtbank Den Haag.
De vrouw overlegde de rechtbank een set printscreens van de aangiften van haarzelf en haar man om daarmee aan te tonen dat het inkomen uit aanmerkelijk belang alleen in de aangifte van haar man was opgenomen. Verder had de inspecteur drie (nadere) voorlopige aanslagen opgelegd waarbij hij geen acht had geslagen op diverse ingediende bezwaarschriften waaraan was tegemoetgekomen. De vrouw stelde dat ze daardoor gedwongen werd om haar adviseur steeds bezwaarschriften te laten indienen. Ze verzocht om een proceskostenvergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten van het bezwaar en beroep respectievelijk een forfaitaire proceskostenvergoeding voor het bezwaar en een proceskostenvergoeding voor de werkelijke kosten van het beroep.
De inspecteur was van mening dat de vrouw geen recht had op een proceskostenvergoeding. De foutieve verdeling van het inkomen uit aanmerkelijk belang bij de voorlopige aanslag over 2005 zou het gevolg zijn van een softwarefout in het programma van de adviseur. Bovendien vond hij het niet redelijk dat de vrouw een bezwaarschrift had laten indienen door een adviseur en daardoor kosten voor professionele bijstand had gemaakt. Verder stelde hij dat als de rechtbank van mening was dat de vrouw in aanmerking kwam voor een proceskostenvergoeding, dat daarbij een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) op zijn plaats zou zijn.
De rechtbank stelde vast dat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar de door de vrouw verstrekte gegevens over haar inkomen en dat van haar echtgenoot, zonder meer had gevolgd. De rechtbank leidde hieruit af dat de inspecteur dat ook bij het opleggen van de voorlopige aanslag zou hebben gedaan als de bewuste fout niet was gemaakt. Daarmee had de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de fout door toedoen van de vrouw (in de door haar in de aangifte opgenomen gegevens) was veroorzaakt. Verder was de inspecteur er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de softwarefout van de adviseur had geleid tot een onjuiste verdeling van het inkomen uit aanmerkelijk belang. De rechtbank was van mening dat de voorlopige aanslag door een fout van de inspecteur tot een te hoog bedrag was vastgesteld. De inspecteur had naar het oordeel van de rechtbank dermate onzorgvuldig gehandeld dat de handelwijze als een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid moest worden aangemerkt. Een inspecteur moet ook bij het vaststellen van een voorlopige aanslag de nodige zorgvuldigheid in acht nemen.
De rechtbank was van mening dat de vrouw in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs beroepsmatige bijstand had ingeroepen. Het was niet onredelijk dat de vrouw haar rechten heeft willen veiligstellen door mi ddel van het rechtsmiddel van bezwaar. De keuze om daarbij gebruik te maken van professionele rechtsbijstand is niet onredelijk, nu een belastingplichtige een grote mate van vrijheid heeft bij zijn beslissing om daarvan gebruik te maken. De rechtbank merkte nog op dat het in de onderhavige procedure niet gaat om een evidente rekenfout of een daarmee op één lijn te stellen vergissing die redelijkerwijs voor de vrouw kenbaar had moeten zijn.
De rechtbank besliste dat de vrouw recht had op een forfaitaire proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsfase van in totaal € 966. Er waren echter geen omstandigheden gebleken die aanleiding zouden geven voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank hanteerde in deze zaak de wegingsfactor 1 (gemiddeld), aangezien de inspecteur onvoldoende onderbouwing had gegeven voor het toepassen van de wegingsfactor 0,25 (zeer licht).