Uit een recente uitspraak van Hof Amsterdam is weer eens het belang van een correcte onderbouwing van de onbelaste vaste kostenvergoedingen gebleken. Een werkgever heeft onbelaste vaste kostenvergoedingen aan een aantal werknemers uitbetaald voor kosten van consumpties tijdens werktijd en voor interne representatiekosten. De vergoeding van de interne representatiekosten kan niet door de werkgever naar aard en omvang per kostensoort worden gespecificeerd. Omdat hiermee niet wordt voldaan aan de wet- en regelgeving, is de naheffingsaanslag volgens het hof terecht opgelegd. Ook de toepassing van het gebruteerde tabeltarief en de opgelegde boete blijven in stand.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Veel werkgevers betalen hun werknemers een onbelaste vaste kostenvergoeding voor kleinere, regelmatig voorkomende zakelijke kosten. Op grond van wet- en regelgeving kan deze vergoeding alleen onbelast worden uitbetaald indien de vergoeding per kostensoort naar aard en veronderstelde omvang is gespecificeerd. Daarnaast moet een werkgever de vaste onbelaste kostenvergoedingen op verzoek van de belastingdienst kunnen onderbouwen bij een steekproefsgewijs onderzoek. Uit een recente uitspraak van Hof Amsterdam is weer eens het belang van een correcte onderbouwing van de onbelaste vaste kostenvergoedingen gebleken.
De werkgever in deze zaak verstrekte aan een aantal werknemers een onbelaste vaste kostenvergoeding van € 1,36 per werkdag. De vergoeding kan worden opgesplitst in een vergoeding voor kosten van consumpties tijdens werktijd (€ 0,54) en voor interne representatiekosten (€ 0,82). De vergoeding voor consumpties tijdens werktijd werd geaccepteerd. Voor de vergoeding van interne representatiekosten heeft de belastingdienst een gebruteerde naheffingsaanslag opgelegd met een boete van 10%, omdat deze vergoeding niet door middel van een specificatie naar aard en omvang per kostensoort was onderbouwd. De werkgever ging naar aanleiding hiervan in beroep bij de rechtbank.
Rechtbank Haarlem gaf de werkgever gedeeltelijk gelijk. De interne representatiekosten zijn weliswaar niet naar aard en omvang per kostensoort gespecificeerd, maar naar redelijke schatting kan volgens de rechtbank een bedrag van € 0,10 toch onbelast worden vergoed omdat de werknemers zich redelijkerwijs niet kunnen onttrekken aan bijdragen voor attenties ter gelegenheid van huwelijken, geboorten en dergelijke. Volgens de rechtbank is er ook voor brutering geen plaats. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In hoger beroep wordt de inspecteur door Hof Amsterdam in het gelijk gesteld. Het hof concludeert dat de vaste kostenvergoeding niet voldoet aan de wettelijke eis dat de vergoeding naar aard en omvang per kostensoort is gespecificeerd. De werkgever is niet in staat om hiervoor enig (schriftelijk) bewijs over te leggen. De gehele vergoeding voor de interne representatiekosten moet worden belast, ook het deel dat de rechtbank onbelast had gelaten.
Ook de toepassing van het gebruteerde tabeltarief en de opgelegde boete van 10% blijven in stand.