Om het tarief voor de onroerendezaakbelastingen (OZB) te bepalen, dient te worden vastgesteld of een onroerende zaak al dan niet tot woning dient. De Hoge Raad heeft in een tweetal beroepszaken een oordeel moeten vellen over de vraag of een verzorgingstehuis en een verpleeghuis kwalificeren als woning dan wel als niet-woning.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Om het tarief voor de onroerendezaakbelastingen (OZB) te bepalen, dient te worden vastgesteld of een onroerende zaak al dan niet tot woning dient. Hiervoor moet allereerst worden gekeken naar de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning (dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden), de zogenoemde woondelen. Indien de gezamenlijke waarde van deze woondelen de totale waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (WOZ-waarde) in hoofdzaak vertegenwoordigt, dat wil zeggen 70% of meer, kwalificeert de onroerende zaak als woning. Is dit niet het geval, dan kwalificeert de onroerende zaak als niet-woning. De verschuldigde OZB met betrekking tot woningen is veelal aanzienlijk lager dan de verschuldigde OZB met betrekking tot niet-woningen.
De Hoge Raad heeft een tweetal beroepszaken in cassatie behandeld waarin de vraag centraal stond of een verpleeghuis respectievelijk een verzorgingstehuis kwalificeert als woning dan wel niet-woning.
In de ene zaak betrof het een verzorgingstehuis met daarin appartementen, ziekenkamers en een gemeenschappelijk restaurant. Ieder appartement was afsluitbaar en had een eigen douchegelegenheid en toilet. De keukens in de appartementen bevatten onder meer een koelkast, waterkoker, koffiezetapparaat en een warmhoudplaatje. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat een volledige kookvoorziening in een appartement in een instelling als de onderhavige niet zo essentieel is dat het ontbreken daarvan tot de conclusie leidt dat het appartement niet tot woning dient. Ook uit het feit dat het verzorgingstehuis primair een verzorgingsfunctie heeft en niet een woonfunctie, kan niet de conclusie worden getrokken dat het verzorgingstehuis een niet-woning is.
In de andere zaak betrof het een verpleeghuis voor mensen met een geestelijke handicap. In het verpleeghuis waren verscheidene woonunits aanwezig. In een woonunit werden ongeveer twaalf personen gehuisvest, waarin iedereen een eigen kamer met een bed had. Douche, bad, toilet, woonkamer en keuken waren gemeenschappelijk.
De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen de hoofdfunctie vormt – in deze zaak verpleging – niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning kunnen dienen, wat van invloed kan zijn op de kwalificatie van woning dan wel niet-woning.
Helaas heeft de Hoge Raad in de onderhavige procedures niet aangegeven welke toetsingselementen er in deze zaken zijn om het verpleeghuis en/of verzorgingstehuis te kwalificeren als woning dan wel als niet-woning. Bovendien zijn beide procedures door de Hoge Raad voor verdere behandeling doorverwezen naar Hof Arnhem.