De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juni 2008 bepaald, dat TNT Post (voorheen TPG Post) verkeersboetes niet voor haar werknemers behoeft te betalen. Hiermee heeft de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en is teruggekomen op zijn eerdere oordeel over de aanprakelijkheid van de werkgever voor administratieve sancties. In deze bijdrage zal het arrest in vogelvlucht worden besproken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Al eerder is UJG ingegaan op de uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof Den Haag in deze kwestie. Bij deze uitspraken is bepaald dat de werkgever gehouden is om de verkeersboetes van de werknemers, welke de werkgever als kentekenhouder opgelegd krijgt te betalen, tenzij er sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van de werknemer. Het Gerechtshof heeft de grens daarvoor gelegd bij een snelheidsovertreding van 10 km per uur of meer.
TNT Post heeft beroep in casatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof, waarbij zij heeft aangevoerd, dat artikel 7:661 BW niet van toepassing is op boetes, welke slechts om redenen van justitiële efficiency aan werkgevers worden opgelegd. Hiermee verzoekt TNT Post de Hoge Raad om terug te komen op zijn oordeel in HR 3 januari 2001, nr. 35348, BNB 2001/89, waarin hij heeft bepaald “dat de schade als gevolg van aan de werkgever opgelegde administratieve sancties ter zake van door de wetgever als betrekkelijke lichte overtredingen beschouwde gedragingen als bedoeld in de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV), door een werknemer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden gepleegd met een door de werkgever ter beschikking gesteld motorvoertuig, behoudens indien zich een van de in artikel 7:661 BW genoemde uitzonderingen voordoet, eveneens door de werkgever dient te worden gedragen en door deze niet op de werknemer kan worden verhaald.”
Vóór de inwerkingtreding van de WAHV had de eigenaar/ en of houder van een motorvoertuig de mogelijkheid om, in geval van verkeersovertredingen begaan door een onbekende bestuurder van een motorrijtuig, aan bestraffing te ontkomen door de identiteit van de bestuurder bekend te maken. Het was dan vervolgens aan politie en openbaar ministerie om die bestuurder op te sporen en te vervolgen. Deze omslachtige procedure is met de invoering van de WAHV verdwenen. Hiermee werd, volgens de Hoge Raad, echter niet beoogd om de werkgever de mogelijkheid te ontnemen om de door hem betaalde boete op de werknemer te verhalen.
Voorts overweegt de Hoge Raad, dat binnen het bereik van de WAHV vallende verkeersboetes begaan door werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden meestal direct aan de werknemer worden opgelegd. In een dergelijk geval is het voor de werknemer niet mogelijk om verhaal te halen op de werkgever, omdat in een dergelijk geval geen schade door de werkgever en/of een derde wordt geleden; de werknemer lijdt in een dergelijk geval immers zelf “schade”. Dit is echter anders indien er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de werkgever de boete voor zijn rekening zou moeten nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de werkgever het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
Aangezien de werkgever ingeval van een boete op grond van de WAHV dient te betalen voor een overtreding waaraan de werknemer zich schuldig heeft gemaakt, ligt het volgens de Hoge Raad voor de hand om aan te nemen dat hier sprake is van een geval waarbij afwijking van artikel 7:661 BW mogelijk is. Temeer nu een andere uitleg leidt tot een onverklaarbaar onderscheid tussen boetes die op grond van de WAHV aan de werkgever worden opgelegd en boetes die direct aan de werknemer worden opgelegd en niet door de werknemer op de werkgever kunnen worden verhaald.
Uit het voorgaande blijkt, dat de Hoge Raad geen onderscheid wil maken tussen werknemers die direct een boete krijgen opgelegd en werknemers die indirect – via de werkgever dan wel leasemaatschappij – een boete krijgen opgelegd. In beide gevallen is er immers sprake van een overtreding van de werknemer, waarvoor deze behoudens uitzonderingen, zelf aansprakelijk is. Werknemers zullen overigens niet eenvoudig een beroep kunnen doen op een uitzonderingssituatie, want werkgevers zullen niet schriftelijk vastleggen dat werknemers verkeersovertredingen mogen of zelfs moeten plegen om leveringsverplichtingen van de werkgever na te komen. Eerder mag worden verwacht dat de geschreven regel zal gaan over het naleven van regels, maar dat de praktijk van alledag wordt bepaald door zakelijke belangen, groepsdruk en de invloed van direct leidinggevenden op het gedrag van de werknemer.
mr. Bas Schumacher, UJG