Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de bezetter en zijn handlangers stelselmatig de eigendommen van voornamelijk joodse Nederlanders geroofd. De joodse eigendommen werden onder beheer gesteld van een zogenaamde Verwalter, die ze meestal verkocht, de opbrengst belandde bij een Duitse instelling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Notarissen en makelaars hebben tijdens de bezetting meegewerkt aan de rooftocht van de Duitsers, maar de zuivering van de notarissen is beperkt gebleven tot het ontslaan van notoire NSB’ers en enkele berispingen.
Dit stelt Kor Meijer in zijn proefschrift E100 en de naoorlogse rechtspraak met betrekking tot onroerend goed. Hij promoveerde op vrijdag 19 december 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Roof van joodse eigendommen en vorderingen
Meijer gaat in zijn proefschrift in op de Raad voor het Rechtsherstel, geïnstalleerd in augustus 1945, en het rechtsherstel van onroerende goederen na de oorlog. Met het Koninklijk Besluit E 100, het Besluit Herstel Rechtsverkeer regelde de Nederlandse regering in ballingschap het rechtsherstel.
Niet alleen de eigendommen van joodse Nederlanders werden toegeëigend, door ze onder beheer te stellen, ook (hypothecaire) vorderingen van joodse Nederlanders werden verkwanseld. Deze vorderingen moesten worden aangegeven bij de Liro, de Duitse instelling die de joodse vermogens beheerde. De schuldenaar kon zijn schuld uitsluitend kon aflossen bij de Liro, als deze betaling van de openstaande schuld opeiste. In een dergelijk geval had de schuldenaar een voorrangspositie boven de (joodse) schuldeiser.
Alleen als er sprake was van bijzondere redenen konden de verhoudingen omgekeerd worden. Het al te snel voldoen aan de vorderingen van de Duitse instellingen leverde bijvoorbeeld zo’n bijzondere omstandigheid op. Door deze regeling bleef de joodse schuldeiser na de oorlog in veel gevallen zitten met slechts een schuldvordering op een Duitse instelling. Het was nog maar de vraag, of hij deze kon verzilveren.
De rol van notarissen tijdens de bezetting
Notarissen en makelaars hebben tijdens de bezetting meegewerkt aan de rooftocht van de Duitsers. Van de enkele notoire NSB’ers onder de notarissen was dat te verwachten, maar ook de andere notarissen hadden meegewerkt om akten van joodse percelen te passeren. Van enige serieuze tegenwerking bestaan geen aanwijzingen. De zuivering van de notarissen is beperkt gebleven tot het ontslaan van NSB’ers en het opleggen van enkele tuchtmaatregelen.
Minnelijke regelingen van het rechtsherstel
De Afdeling Onroerende Goederen van de Raad voor het Rechtsherstel had haar werkzaamheden voor een belangrijk deel gedelegeerd aan het notariaat. Notarissen-bemiddelaars dienden een minnelijke regeling te bewerkstellingen tussen joodse verzoekers en de bezitters van hun percelen. Dat lukte in het merendeel van de gevallen. In deze fase werd onderhandeld en de joodse verzoekers hebben ongetwijfeld niet altijd het onderste uit de kan gehaald. Daarvoor ontbraken vaak tijd en geld. Kwamen partijen er niet uit, dan kon de verzoeker beroep aantekenen bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad. Deze besliste in laatste instantie. In de regel kregen de joodse eigenaren bij deze afdeling hun percelen weer terug.
Redelijkheid en billijkheid
Centraal in de rechtspraak van de Afdeling Rechtspraak stond de toepassing van de redelijkheid en billijkheid. Dit was geen vrijbrief om willekeurig te oordelen. Met behulp van vaste kaders stelde de Afdeling Rechtspraak de gevolgen vast die de redelijkheid en de billijkheid in een geding moesten hebben. Het herstelrecht had een voorbeeldfunctie voor het gewone burgerlijke recht op het gebied van de brede toepassing van de redelijkheid en de billijkheid. De ontwikkelingen binnen de leerstukken van de rechtsverwerking en de beperkende werking van de goede trouw zijn mede geïnspireerd door het voorbeeld van het herstelrecht.