De inspecteur kan onder omstandigheden ook over het lopende jaar een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opleggen. In dat geval neemt hij de gegevens die zijn gebruikt voor de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalenderjaar als uitgangspunt. Hij moet daarbij wel in redelijke mate rekening houden met wijzigingen in de fiscale regels en met andere wijzigingen die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn. Op de inspecteur rust een zorgvuldigheidsplicht.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Rechtbank Breda heeft onlangs een directeur-grootaandeelhouder een (forfaitaire) proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase en de beroepsfase omdat de inspecteur ten onrechte een hoge voorlopige aanslag over 2008 had opgelegd. Hij had klakkeloos de inkomensgegevens uit 2007 met daarin een incidentele hoge dividenduitkering van € 150.000 gebruikt voor de voorlopige aanslag over 2008.
Als een belastingschuld pas na afloop van het kalenderjaar kan worden vastgesteld, kan de belastinginspecteur een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opleggen. De inspecteur kan niet zo maar een voorlopige aanslag opleggen. Hij is hierbij gebonden aan voorschriften uit een ministeriële regeling. De voorlopige aanslag wordt opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag na verrekening van eerder opgelegde voorlopige aanslagen en voorheffingen, zoals de ingehouden loonbelasting en dividendbelasting, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Het opleggen van een voorlopige aanslag kenmerkt zich door een zekere ruwheid. Dit is echter geen vrijbrief voor nonchalance. De inspecteur moet zich terdege vergewissen of de belastingaanslag niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Breda. De zaak was als volgt.
Een man (hierna: dga) bezat sinds 1990 alle aandelen in een bv. Over jaren 2001 tot en met 2006 had de bv geen dividend uitgekeerd en had evenmin in andere vormen uitkeringen gedaan die fiscaal kwalificeerden als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. In 2007 keerde de bv een dividend uit van € 150.000. In verband daarmee verzocht de dga om een voorlopige aanslag over 2007. De inspecteur legde vervolgens een voorlopige aanslag 2007 op naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 57.015.
Met dagtekening 31 januari 2008 had de inspecteur een voorlopige aanslag over 2008 opgelegd, eveneens naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 57.015. De dga maakte daartegen met succes bezwaar. Zijn verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase wees de inspecteur echter af. De zaak kwam voor Rechtbank Breda.
De rechtbank merkte op dat de inspecteur volgens de wettelijke regels voor het opleggen van een voorlopige aanslag over een zekere marge beschikt. Maar volgens de rechtbank had de inspecteur de marge in de onderhavige procedure overschreden. Uit het dividendverleden van de vennootschap kon niet anders worden geconcludeerd dan dat het uitkeren van dividend door de vennootschap en het genieten daarvan door de dga niet gebruikelijk was en dat de dga in 2007 een incidentele bate had genoten. Verder wees de rechtbank op het eenmalige, uitsluitend voor het jaar 2007 geldende, lagere aanmerkelijkbelangtarief (van 25% naar 22%) als compensatiemaatregel voor dga’s die in 2007 een te hoge bijdrage voor de Zorgverzekeringswet moesten betalen. In deze omstandigheden mocht worden verwacht dat in 2007 extra dividenduitkeringen zouden plaatsvinden om de compensatie daadwerkelijk te kunnen benutten. Verder vond de rechtbank nog van belang dat het bedrag van de dividenduitkering in absolute zin omvangrijk was. Dit alles tezamen genomen vond de rechtbank dat de inspecteur niet zorgvuldig genoeg had gehandeld door uitsluitend en simpelweg de gegevens van 2007 bij de hand te nemen voor de voorlopige aanslag over 2008.
De rechtbank verklaarde het beroep van de dga daarop gegrond en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten. Door de forfaitaire berekeningswijze van de proceskostenvergoeding kreeg de dga € 80,50 kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase en € 322 voor de beroepsfase.