Hof Amsterdam heeft na verwijzing van de Hoge Raad beslist dat een vastgoedexploitant de vrijheid had om een pand als bedrijfsmiddel aan te merken. Daardoor kon de vastgoedexploitant de boekwinst bij verkoop van dat pand in een herinvesteringsreserve opnemen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het hof stelde voorop dat de vraag of een aangekochte zaak kwalificeert als bedrijfsmiddel, in het algemeen onafhankelijk van de opvatting van de ondernemer, aan de hand van de functie en plaats van die zaak in de onderneming is te beantwoorden. Het hof wees vervolgens op een arrest van de Hoge Raad uit 1959. Daarin had de Hoge Raad aangegeven dat er grensgevallen zijn waarin de plaats en functie in de onderneming niet noodzakelijkerwijs de oplossing brengen en dat in zo’n geval de opvatting en daarmee overeenstemmende behandeling van de ondernemer de doorslag geven. Op basis van de feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure was het hof van oordeel dat zich zo’n grensgeval voordeed. Nu de vastgoedexploitant van meet af aan zich op het standpunt gesteld dat het pand een bedrijfsmiddel was en had dat in de boekhouding als zodanig verwerkt, zag het hof hierin aanleiding om deze kwalificatie te volgen.
Tussen een bedrijfsmiddel en een voorraad bestaan twee fiscaal belangrijke verschillen. Op een bedrijfsmiddel kan worden afgeschreven en op een voorraad niet. Verder kan de boekwinst van een verkocht bedrijfsmiddel binnen daarvoor geldende voorwaarden in een herinvesteringsreserve worden opgenomen maar een boekwinst op een voorraad niet.
Hof Amsterdam heeft na verwijzing van de Hoge Raad uitspraak gedaan over de vraag of een bepaald beleggingspand kwalificeerde als bedrijfsmiddel of niet. De betreffende vastgoedexploitant stelde dat met het arrest van de Hoge Raad vaststond dat het pand van meet af aan een bedrijfsmiddel was. De inspecteur was een andere mening toegedaan. Hij stelde dat deze vraag in de verwijzingsprodecure nog moest worden beantwoord.
Hof Amsterdam was het op dit punt met de inspecteur eens. Het hof stelde voorop dat de vraag of een aangekochte zaak kwalificeert als bedrijfsmiddel, in het algemeen onafhankelijk van de opvatting van de ondernemer, aan de hand van de functie en plaats van die zaak in de onderneming is te beantwoorden. Het hof wees vervolgens op een arrest van de Hoge Raad uit 1959. Daarin had de Hoge Raad aangegeven dat er grensgevallen zijn, waarin de plaats en functie in de onderneming niet noodzakelijkerwijs de oplossing brengen en dat in zo’n geval de opvatting en daarmee overeenstemmende behandeling van de ondernemer de doorslag geven.
Op basis van de feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure was het hof van oordeel dat nu sprake was van zo’n grensgeval. Nu de vastgoedexploitant van meet af aan zich op het standpunt had gesteld dat het pand een bedrijfsmiddel was en dat in de boekhouding ook als zodanig had verwerkt, zag het hof hierin aanleiding om deze kwalificatie te volgen. De vastgoedexploitant kon daardoor de boekwinst bij verkoop van het pand uiteindelijk toch in een herinvesteringsreserve opnemen.