In het geval van een kennelijk onredelijk ontslag procedure (de 681 –procedure) wordt door kantonrechters en gerechtshoven verschillend geoordeeld over de vraag of de aan de werknemer toe te kennen schadevergoeding overeenkomstig de kantonrechtersformule dient te worden vastgesteld. Daardoor kan de hoogte van de toegekende schadevergoeding per geval aanzienlijk verschillen en is de uitkomst van een 681-procedure vooraf onzeker.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De feiten
De werkgever heeft zich vanwege een teruglopende omzet genoodzaakt gezien een reorganisatie door te voeren. In het kader van deze reorganisatie heeft de werkgever bij het CWI een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen aangevraagd, welke het CWI op 1 april 2008 heeft verleend. De werkgever heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met de werknemer tegen 1 juni 2008 opgezegd.
Vordering werknemer
Voorts heeft de werknemer gevorderd het ontslag kennelijk onredelijk te verklaren onder toekenning van een bedrag van € 75.000,– aan de werknemer conform de kantonrechtersformule met C (correctiefactor) = 1,5. Als grondslag voor de kennelijke onredelijkheid van het ontslag voert de werknemer onder meer aan dat aan het ontslag een foutieve reden ten grondslag is gelegd, de werkgever onvoldoende pogingen heeft ondernomen om de werknemer binnen de onderneming te herplaatsen en de werknemer onvoldoende heeft begeleid bij het vinden van een baan buiten de onderneming, de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt slecht is en de werknemer ten onrechte geen financiële tegemoetkoming heeft gekregen.
Beoordeling
De kantonrechter oordeelt dat, mede gelet op de ontwikkeling van de ontslagpraktijk waarin ontbinding van de arbeidsovereenkomst steeds gebruikelijker wordt, niet zonder meer van (analogische) toepassing van de kantonrechtersformule in een 681- procedure kan worden afgezien. Het gegeven dat uitgaande van hetzelfde feitencomplex in een ontbindingsprocedure (de 685-procedure) wel een vergoeding conform de kantonrechtersformule aan de werknemer zou zijn toegekend, dient te worden meegewogen.
De kantonrechtersformule kan in een 681-procedure niet onverkort worden toegepast vanwege het mogelijke verschil in tijdsduur van de 681 en 685-procedure. In sommige 681-procedures zal de vergoeding dienen te worden gecorrigeerd door het verschil in de feitelijke duur van de 685-procedure en de CWI-procedure, met inbegrip van de opzegtermijn, in mindering te brengen. Op 14 oktober 2008 heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage (JAR 2008, 290) de kantonrechtersformule verminderd met een standaardpercentage van 30% als uitgangspunt genomen in 681-procedures.
In de onderhavige uitspraak acht de kantonrechter het ontslag in het licht van de omstandigheden en gelet op de gevolgen voor de werknemer kennelijk onredelijk. Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is geen vergoeding aan de werknemer toegekend, hetgeen wel het geval zou zijn geweest in een 685-procedure. De werkgever dient de werknemer dan ook een vergoeding te betalen, welke dient te worden vastgesteld conform de kantonrechtersformule. Er hoeft geen correctie van 30% te worden toegepast, omdat er geen sprake is van een zodanig verschil in duur van de 681- en 685-procedure dat dit het verschil in de uitkomst van de door de werkgever te betalen vergoeding rechtvaardigt. Nu de werknemer de door de werkgever aangereikte mogelijkheden zonder deugdelijke reden niet heeft aangegrepen wordt de C-factor bepaald op 0,5.
Conclusie
Door niet uit te gaan van een standaardcorrectie van de kantonrechtersformule met een vermindering van 30%, maar rekenschap te geven aan alle omstandigheden van het geval wordt door de kantonrechter in de onderhavige uitspraak aan de werknemer de noodzakelijke bescherming geboden. Ongelijke behandeling van werknemers zal met het oog op het realiseren van gelijkheid ten aanzien van de 685-procedure soms geboden zijn.