Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst. Is de lening niet onder normale voorwaarden verstrekt of bestaan tussen schuldeiser en schuldenaar bijzondere betrekkingen zoals een aandeelhoudersrelatie, dan kan de inspecteur in daartoe aanleiding gevende situaties de lening als onzakelijk bestempelen en een eventueel verlies niet in aanmerking nemen bij het bepalen van de winst, of de lening herkwalificeren als een onttrekking (vermogensuitbetaling) of als een kapitaalverstrekking.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Onlangs heeft Rechtbank Haarlem beslist dat geldleningen van een directeur-grootaandeelhouder (dga) aan zijn bv toch zakelijk waren, ondanks het feit dat er geen zekerheden waren gesteld en ook aflossingsschema en borgstelling of hoofdelijke aansprakelijkstelling ontbraken. Volgens de rechtbank deden deze omstandigheden er niet aan af dat tussen de dga en de bv daadwerkelijk leningen zijn overeengekomen. Verder stond tussen partijen vast dat de leningen op het moment van aangaan daarvan zakelijk waren. De dga kon daarom enige jaren later wegens ernstige liquiditeitsproblemen van de bv toch de leningen ten laste van zijn box 1-inkomen afwaarderen.
Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst. Is de lening niet onder normale voorwaarden verstrekt of bestaan tussen schuldeiser en schuldenaar bijzondere betrekkingen zoals een aandeelhoudersrelatie, dan kan de inspecteur in daartoe aanleiding gevende situaties de lening als onzakelijk bestempelen en een eventueel verlies niet in aanmerking nemen bij het bepalen van de winst, of de lening herkwalificeren als een onttrekking (vermogensuitbetaling) of als een kapitaalverstrekking.
Onlangs heeft Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan over de vraag of een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) van een bv zijn leningen aan die bv ten laste van zijn box 1-inkomen mocht afwaarderen. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een dga verstrekte in 2001 en 2002 aan zijn bv vijf leningen. Daarbij was een rente van 4% overeengekomen en waren de leningen met een opzegtermijn van een maand direct opeisbaar bij nalatigheid in de betaling van rente, faillissement of surseance van betaling van de schuldenaar en bij wettelijke schuldsanering. Voor de leningen waren geen zekerheden gesteld. De dga had vrijwel gelijktijdig van een fonds van zijn ouders gelijke bedragen geleend tegen een rente van 4% en onder dezelfde voorwaarden als de leningen tussen hem en de bv. De dga had de leningen verstrekt om de bv daarmee in staat te stellen 80% van de aandelen in een Duitse groothandel in chemische stoffen, een GmbH, te kopen. De bv verwierf de aandelen in de GmbH in juni 2001. Op 17 april 2002 vroeg de GmbH surseance van betaling aan. Per dezelfde dag voldeed de bv niet meer aan haar rentebetalingsverplichtingen uit de leningsovereenkomsten met de dga. De GmbH ging vervolgens failliet. In 2007 werd het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.
In zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over 2004 had de dga onder de post ‘resultaat uit ter beschikking vermogensbestanddelen’ € 262.668 als negatieve opbrengst aangegeven. Het betrof de afwaardering tot nihil van de vijf verstrekte leningen en een afwaardering van een rekening courant. De inspecteur accepteerde de afwaardering van de leningen niet. Hij stelde dat de voorwaarden waaronder de geldleningen waren aangegaan niet zakelijk waren. Zo waren er geen zekerheden gesteld, ontbrak er een aflossingsschema en hetzelfde gold voor een borgstelling of hoofdelijke aansprakelijkstelling. Ook wees de inspecteur op het rentepercentage van 8% dat de dga destijds bij een bank had kunnen verkrijgen.
De rechtbank stelde vast dat partijen het erover eens waren dat de leningen op het moment van aangaan zakelijk waren en ook dat de leningen eind 2004 geen waarde meer hadden. Nu volgens de fiscale regels sprake was van ‘ter beschikking stellen’ mocht de dga volgens de regels van de winstbepaling de vorderingen afwaarderen. Over de door de inspecteur genoemde soepele leningsvoorwaarden merkte de rechtbank op dat dit er niet aan afdeed dat tussen de dga en zijn bv daadwerkelijk leningen waren overeengekomen. Ook was de rechtbank van oordeel dat de dga leningen niet uit onzakelijke motieven aan de bv had verstrekt, omdat vaststond dat de verstrekking van de leningen op het moment van aangaan zakelijk was.
De inspecteur stelde vervolgens dat de waarde van de leningen al eind 2002 ver onder de nominale waarde of zelfs als tot nihil was gedaald. Dat hield volgens hem in dat de dga de leningen niet in het onderhavige jaar (2004) zou kunnen afwaarderen. De dga had echter een steekhoudend argument voor het niet afwaarderen van de leningen in 2002. Het faillissement van de GmbH werd pas enige jaren later (2007) opgeheven. In de tussentijd had hij nog geprobeerd om de schade op de voormalige eigenaar te verhalen. Dat de bv de rentebetalingen in de loop van 2002 staakte en ook surseance van beta ling had aangevraagd, was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de dga eerder te verplichten om de leningen af te waarderen. De rechtbank stelde de dga in het gelijk.