Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 29 mei 2009 het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing verzocht met betrekking tot de verhouding en interpretatie van bepalingen over de toegang tot informatie over gewasbeschermingsmiddelen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Eind 1999 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld welke hoeveelheid van het bestrijdingsmiddel propamocarb op en in sla aanwezig mag zijn. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens die door de fabrikant van een bestrijdingsmiddel dat propamocarb bevat, zijn verstrekt in het kader van een verzoek om toelating van dit middel. De Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Milieudefensie en Vereniging Goede Waar & Co hebben het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een aantal jaren later verzocht om alle informatie op grond waarvan de minister deze limiet voor propamocarb heeft vastgesteld.
Zij baseerden zich hierbij op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het Ctgb heeft het verzoek afgewezen voor zover het betreft residustudies en verslagen van veldproeven en heeft zich daarbij gebaseerd op de Bestrijdingsmiddelenwet. Deze documenten bevatten volgens het Ctgb bedrijfsgeheimen, die op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet niet openbaar mogen worden gemaakt.
Appellanten zijn tegen dit besluit van het Ctgb in beroep gekomen bij het College. Het standpunt van het Ctgb dat het verzoek om informatie beoordeeld moet worden op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet en niet op grond van de Wob, wordt door het College onderschreven. Vervolgens doet zich de vraag voor of, gelet op de toepasselijke Europese richtlijnen, mede in verband met het Verdrag van Aarhus, aan de geheimhoudingsbepaling van de Bestrijdingsmiddelenwet een zodanige toepassing moet worden gegeven, dat een ruimer openbaarmakingsregime geldt, waarbij bedrijfsgegevens openbaar mogen worden gemaakt wanneer het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Het gaat in deze zaak om de verhouding tussen twee Europese richtlijnen, te weten de Gewasbeschermingsrichtlijn en de richtlijn inzake de toegang tot milieu-informatie. Pas nadat deze verhouding duidelijk is en bepaald is, wat in dit geval de betekenis is van het begrip “milieu-informatie”, kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag, op welke wijze het Ctgb de nationale wettelijke regeling (Bestrijdingsmiddelenwet) had moeten toepassen.
De Europeesrechtelijke aspecten in deze zaak zijn voor het College niet zodanig duidelijk, dat redelijkerwijze hierover geen twijfel mogelijk is. Om die reden legt het College de zaak voor aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.