Als de inspecteur een correctie aanbrengt in een aangifte en men gemotiveerd de juistheid van de correctie betwist, dan is het aan de inspecteur om met feiten en omstandigheden te bewijzen dat de correctie juist is. Hij kan niet volstaan met het betwisten van feiten ‘bij gebrek aan wetenschap’.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof Amsterdam paste deze bewijsregel onlangs toe in een procedure van een op parttime basis werkzame zelfstandige rijschoolinstructeur van wie de inspecteur de administratie had verworpen. De inspecteur had ook op twee manieren theoretische omzetberekeningen gemaakt. Het hof vond die berekeningen op zich niet onjuist, maar was van oordeel dat -gegeven de feiten en omstandigheden- onvoldoende vaststond dat die berekeningen ook op dit specifieke geval van toepassing zouden zijn. Uiteindelijk verviel het grootste deel van de door de inspecteur aangebrachte correcties en opgelegde vergrijpboetes.
Als de inspecteur een correctie aanbrengt in een aangifte en men gemotiveerd de juistheid van de correctie betwist, dan is het aan de inspecteur om met feiten en omstandigheden te bewijzen dat de correctie juist is. Hij kan niet volstaan met het betwisten van feiten ‘bij gebrek aan wetenschap’. Hof Amsterdam paste onlangs deze bewijsregel in een geschil toe. De zaak was als volgt.
Een man was in 2001 en 2002 naast zijn dienstbetrekking ook op parttime basis werkzaam als zelfstandig rijschoolinstructeur. In 2004 vond bij hem een boekenonderzoek plaats over de jaren 2001 en 2002. Er bleken belangrijke hiaten in het kladkasboek. Bij het wegnemen van deze tekortkomingen zouden negatieve kassen ontstaan. Verder zou een aanzienlijk verschil bestaan tussen de door de rijschoolinstructeur aangegeven omzet en twee door de inspecteur uitgevoerde theoretische omzetberekeningen (één op basis van examengegevens van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen en één op basis van de brandstofkosten). De inspecteur trok hieruit de conclusie dat de rijschoolhouder niet alle omzet en winst had verantwoord. De inspecteur stelde ook dat de rijschoolinstructeur niet aan zijn administratieplicht had voldaan, omdat de leskaarten niet in de administratie waren opgenomen. Ook zouden aansluitverschillen bestaan tussen diverse onderdelen van de administratie. Hij verwierp daarop de administratie van de rijschoolhouder en legde hem over de jaren 2001 en 2002 in totaal zes aanslagen op: twee aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, twee aanslagen premie ziekenfondswet, een aanslag premie waz en een naheffingsaanslag omzetbelasting. Daarnaast legde hij drie vergrijpboetes op. De zaak kwam voor Rechtbank Haarlem.
De rechtbank constateerde dat de rijschoolhouder in zijn zakelijke administratie de contante betalingen van de les- en examengelden had bijgehouden en was van oordeel dat de administratie op zich een redelijk verzorgde indruk maakte. De rijschoolhouder had volgens de rechtbank aan de hand van kopieën van bankafschriften van zijn privérekening en van kopieën van betalingsbewijzen van de huur voldoende aangetoond dat hij op andere wijze in zijn uitgaven voor levensonderhoud en huur had voorzien dan uit de inkomsten uit zijn onderneming. Verder vond de rechtbank dat de inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de ontvangsten, stortingen en uitgaven die waren vermeld in het kladkasboek en de werkelijke geconstateerde contante uitgaven, ontvangsten en bankstorting niet aansloten. Daardoor kwam de onderbouwing van de door hem aangebrachte correcties van de kasboeken 2001 en 2002, die zouden leiden tot een negatieve kas, te vervallen. De rechtbank verminderde daarop de meeste aanslagen aanzienlijk en vernietigde de naheffingsaanslag en alle opgelegde boetes.
De inspecteur ging daarop in hoger beroep bij Hof Amsterdam. Het hof gaf aan dat het zich kon vinden in de beslissing van de rechtbank. Over de theoretische omzetberekeningen merkte het hof op dat deze wel een zekere twijfel opriepen over de juistheid van de door de rijschoolinstructeur verantwoorde omzet en winst. Maar het hof vond de theoretische berekeningen op zichzelf onvoldoende om de door de inspecteur aangebrachte correcties te handhaven. De berekeningen waren gebaseerd op een aantal aannames die op zichzelf en in het algemeen niet onjuist waren, maar waarvan gegeven de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval onvoldoende vaststond of deze ook op de rijschoolinstructeur van toepassing zouden zijn.
Het hof beoordeelde de hele situatie opnieuw en constateerde enige onjuistheden die terecht hadden geleid tot correcties in de aanslagen inkomstenbelasting en de naheffingsaanslag omzetbelasting. Het hoger beroep van de inspecteur was daardoor wel gegrond ook al leidde dit uiteindelijk tot beduidend lagere aanslagen en boetes.