Het opnemen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst is in de praktijk niet ongebruikelijk. Het concurrentiebeding wordt in artikel 7:653 BW gedefinieerd als een beding tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn. De werkgever probeert zo te voorkomen dat een werknemer hem na het einde van de arbeidsovereenkomst zal beconcurreren. Een arbeidsovereenkomst kan onder meer eindigen door een door beide partijen overeengekomen en getekende vaststellingsovereenkomst.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Gebruikelijk is dat indien in de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding is opgenomen, in de vaststellingsovereenkomst een bepaling komt waarin staat of het concurrentiebeding wel of niet komt te vervallen.
In de zaak van hof Amsterdam van 28 april 2009 is in de vaststellingsovereenkomst geen bepaling opgenomen waarin werd vastgesteld dat het concurrentiebeding zou komen te vervallen, maar wel een bepaling van finale kwijting.
Finale kwijting houdt in dat de werkgever en werknemer verklaren niets meer van elkaar te vorderen hebben. Blijft het concurrentiebeding dan toch in stand of zorgt deze bepaling ervoor dat het concurrentiebeding is komen te vervallen?
De feiten
Werknemer is op 1 oktober 2000 in dienst getreden van werkgeefster, aanvankelijk in de functie van vertegenwoordiger en laatstelijk in de (lagere) functie van routeverkoper. Op de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding, geheimhoudingsbeding en boetebeding van toepassing. In maart 2008 is werknemer arbeidsongeschikt geworden. Na een aantal gesprekken heeft werkgeefster in mei 2008 aangeboden de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 juli 2008 te beëindigen middels een vaststellingsovereenkomst. In deze vaststellingsovereenkomst is het geheimhoudingsbeding weer opgenomen en daarnaast is ook vastgelegd dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Op 28 juli 2008 is werknemer als vertegenwoordiger in dienst getreden bij een directe concurrent van werkgeefster in de functie van vertegenwoordiger. Naar aanleiding daarvan is tussen werkgeefster en werknemer een geschil ontstaan over de geldigheid van het concurrentiebeding en over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst.
Standpunt werkgeefster en werknemer
Werkgeefster blijft bij het standpunt dat zij bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet de intentie heeft gehad om afstand te doen van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Volgens werkgeefster ziet de vaststellingsovereenkomst op de financiële afwikkeling van het dienstverband. Tijdens het gesprek waarin de beëindiging ter sprake kwam, is niet gesproken over het concurrentiebeding, mede gezien het feit dat werknemer voornemens was om iets heel anders te gaan doen. Werkgeefster is er altijd vanuit gegaan dat het concurrentiebeding in stand zou blijven. Daarnaast is werkgeefster van mening dat alleen het in artikel 7:653 lid 3 BW bepaalde ervoor kan zorgen dat het concurrentiebeding kan komen te vervallen. Daarin staat dat een werkgever alleen in het geval hij schadeplichtig opzegt, geen rechten aan het concurrentiebeding kan ontlenen. De wetgever heeft volgens werkgeefster alleen voor deze uitzondering gekozen.
Werknemer stelt zich op het standpunt dat werkgeefster geen beroep op het concurrentiebeding meer toekomt, omdat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
Overweging hof
Artikel 7:653 BW
Met betrekking tot artikel 7:653 BW oordeelt het hof dat zij werkgeefster niet kan volgen in haar standpunt. Dit artikel sluit namelijk niet uit dat partijen kunnen overeenkomen dat het tussen hen geldende concurrentiebeding buiten toepassing wordt gelaten, dan wel dat zij daar afstand van doen.
Het verlenen van finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst
Het is in deze zaak van belang wat de inhoud en strekking is van de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst. Deze uitleg moet plaatsvinden met inachtneming van de regel dat, hoewel de tekst van de overeenkomst een eerste aanknopingspunt is, het uiteindelijk gaat om datgene wat partijen hebben bedoeld en wat zij over en weer uit elkaars bedoelingen redelijkerwijze hebben mogen begrijpen.
Naar voorlopig oordeel van het hof heeft werknemer, gelet op de bewoording van de vaststellingsovereenkomst en de overige omstandigheden van het geval, mogen begrijpen dat partijen volledig afscheid van elkaar hadden genomen en dat dit meebracht dat werkgeefster geen beroep meer zou kunnen doen en mogen doen op het concurrentiebeding. Dat een vaststellingsovereenkomst uitsluitend gaat om de financiële afwikkeling, acht het hof niet aannemelijk, nu in de vaststellingsovereenkomst wel het geheimhoudingsbeding is herhaald en er een regeling voor het opstellen van een getuigschrift is opgenomen.
Het feit dat werknemer sinds maart 2008 volledig arbeidsongeschikt was en bezig was met zijn reïntegratietraject op het moment dat dat de beëindigingsgesprekken op initiatief van werkgeefster plaatsvonden, spelen wel mee.
Daarnaast had werknemer ook geen juridische bijstand, terwijl werkgeefster wel uitmaakt van een grote professionele organisatie. Deze omstandigheden tezamen brengen met zich mee dat werkgeefster er voor had moeten zorgen dat er geen enkele onduidelijkheid zou ontstaan over wat wel en niet viel onder de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting. Het opzettelijk niet vermelden van het concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst komt voor risico van werkgeefster.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 22 september 2008. Het verbod voor werkgever om boetes op te leggen dan wel schadevergoeding te eisen in verband met het overtreden van het concurrentiebeding blijft daarmee in stand.
mr. Michelle Kinders, Van Diepen Van der Kroef Advocaten