In het auteursrecht geldt dat degene die een werk heeft gemaakt, rechthebbende daarop is. Door een werk te maken dat voldoet aan de criteria voor bescherming (het werk bezit een eigen, oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker) krijgt de maker automatisch auteursrechtelijke bescherming. Niettemin is er een aantal uitzonderingen in de wet, waarbij iemand anders dan de maker wordt aangewezen en dus auteursrechthebbende is. Een voorbeeld hiervan is het werkgeversauteursrecht.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De werkgever als maker
In artikel 7 van de Auteurswet (hierna: “Aw”) is het zogenaamde ‘werkgeversauteursrecht’ neergelegd. Dit artikel bepaalt dat de werkgever als maker wordt beschouwd wanneer het werk in dienstverband is gemaakt. Als iemand dus een auteursrechtelijk werk maakt voor zijn/haar werkgever, is niet diegene zelf rechthebbende, maar de werkgever. Dit is redelijk omdat daarmee de werkgever de vrije beschikking heeft over de resultaten van arbeid waartoe hij opdracht geeft en waarvoor hij betaalt.
Een bekend voorbeeld van een rechtszaak waarin ‘werkgeversauteursrecht’ is erkend, is de Mattel-Bratz zaak die zich in 2008 in Amerika afspeelde. Hier werd door de rechtbank van California beslist dat het auteursrecht op de zogenaamde “Bratz- poppen”, rustte bij het Californische speelgoedconcern Mattel. De poppen waren namelijk ontworpen door een voormalig werknemer van Mattel (de eigenaar en geestelijk vader van ‘Barbie’) onder werktijd bij Mattel. De voormalig werknemer van Mattel verkocht de ontwerpen echter aan MGA Entertainment, waar hij enige maanden later ook in dienst trad.
Voorwaarden werkgeversauteursrecht
Er is alleen sprake van werkgeversauteursrecht als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- Dienstverband
Er moet sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Het is dus niet zo dat een freelance werknemer zijn auteursrecht kwijt is als hij in opdracht een werk maakt. Ook stagiaires vallen niet onder de definitie dienstverband. Wel wordt aangenomen dat artikel 7 Aw geldt voor uitzendkrachten. - Taakomschrijving
Het maken van het werk moet behoren tot de taak van de werknemer. Als iemand dus als advocaat onder werktijd een gedicht schrijft, heeft die persoon nog steeds zelfs het auteursrecht. Hetzelfde geldt als bijvoorbeeld een boekhouder een muziekje maakt. Echter, als de werkgever in voornoemde voorbeelden gevraagd zou hebben om dat gedicht te schrijven, of het muziekje te maken, wordt de werkgever wél als maker aangemerkt. - Bepaalde werken
De arbeid moet bestaan in het vervaardigen van ‘bepaalde’ werken. Voor de toepasselijkheid van art. 7 Aw moeten de werkzaamheden niet alleen tot de taak van de werknemer behoren, maar de arbeidsverhouding moet bovendien van dien aard zijn dat de werkgever zeggenschap heeft over de vorm waarin het concrete werk tot stand komt. Om deze reden wordt art. 7 Awniet van toepassing geacht op werk van universitaire onderzoekers dat slechts ingevolge een algemene taakomschrijving tot stand wordt gebracht. - Andere afspraken
Een werknemer kan met de werkgever afspreken om van deze bepaling af te wijken. Afgesproken kan bijvoorbeeld worden dat artikel 7 Aw niet van toepassing is. Dan behoudt de werknemer zelf de auteursrechten op werken gemaakt in dienstverband. Een dergelijke afspraak kan in de arbeidsovereenkomst staan, maar kan ook later worden gemaakt. Zelfs met terugwerkende kracht.
Auteursrecht en Persoonlijkheidsrecht
Het auteursrecht is het uitsluitende recht van de maker van werk van letterkunde, wetenschap of kunst of van diens rechtverkrijgenden, zo staat te lezen in artikel 1 van de Auteurswet. Dat exclusieve recht betreft het openbaar maken en verveelvoudigen van het werk dat de maker gemaakt heeft, behoudens de beperkingen die in de wet zijn genoemd.
Naast dit zogenaamde exploitatierecht heeft de maker ook een zogenaamd persoonlijkheidsrecht. Dit recht houdt in dat de maker de mogelijkheid heeft om zich bijvoorbeeld te verzetten tegen wijziging, misvorming of verminking en tegen het openbaar maken onder een andere naam dan die van de maker.
Voor het verkrijgen van het auteursrecht is geen formaliteit vereist. Door het maken van een werk verkrijgt de maker ‘automatisch’ het auteursrecht op dat werk. ‘Maker’ en ‘auteursrechthebbende’ hoeven echter niet samen te vallen. Zo kan de maker het auteursrecht bijvoorbeeld overdragen aan een derde, bijvoorbeeld een uitgever. Zo verliest de maker het exclusieve exploitatierecht, maar hij behoudt het persoonlijkheidsrecht. Dat komt ook na overdracht alleen aan hem, de maker, toe.
In het kader van dit artikel is van belang dat op het moment dat er sprake is van werkgeversauteursrecht, de werkgever alle auteursrechten kan uitoefenen, zowel de exploitatierechten als de persoonlijkheidsrechten. Er heerst in de literatuur wel veel discussie over de vraag of aan de werkgever, die ook wel de ‘fictieve’ maker wordt genoemd, ook de persoonlijkheidsrechten zouden moeten toekomen, terwijl de rechtspraak uitgaat van het standpunt dat de wet de werkgever nu eenmaal tot de maker heeft bestempeld en de persoonlijkheidsrechten aan de maker, dus de werkgever, toekomen. Daartegenover wordt in de literatuur gesteld dat de persoonlijkheidsrechten vanwege de hoogst persoonlijke band tussen het werk en de (creatieve) maker niet aan de werkgever maar aan de feitelijke maker, de werknemer toekomen of in elk geval behoren toe te komen.
Territoir werkgeversauteursrecht
Alleen Nederland, Groot-Brittannië en de VS kennen een dergelijk werkgeversauteursrecht. In andere landen is en blijft de werknemer ‘maker’, maar wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van de (normale) exploitatierechten en voorzover van belang in het kader van de specifieke werkzaamheden ook van zijn persoonlijkheidsrechten.
mr. Anna Wijntjes, Van Benthem & Keulen N.V.