Hof Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of de per 1 januari 2007 ingevoerde MKB-winstvrijstelling ook in mindering komt op negatief belastbare winst (het verlies) uit onderneming. Het hof leidde uit de wetsgeschiedenis van de MKB-winstvrijstelling af dat het begrip ‘winst’ algebraïsch moet worden opgevat, waardoor dit begrip zowel positieve als negatieve winsten (verliezen) omvat. De MKB-winstvrijstelling is dus ook van toepassing in geval van verlies en vermindert aldus een verrekenbaar verlies. Verder was het hof van oordeel dat de wetgever met de onverkorte toepassing van de MKB-winstvrijstelling in gevallen waarbij ondernemers jaarlijks een winst genieten die kleiner is dan de zelfstandigenaftrek (waardoor het resultaat uit onderneming negatief wordt), binnen de grenzen is gebleven die de mensenrechtenverdragen IVBPR en EVRM daarbij stellen. Er was geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel uit deze verdragen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voor ondernemers-natuurlijke personen bestaat sinds 1 januari 2007 een specifieke vrijstelling van de winst: de MKB-winstvrijstelling. De vrijstelling is een bedrag dat in mindering komt op het gezamenlijke bedrag van de winst uit een of meer ondernemingen nadat dit bedrag is verminderd met de ondernemersaftrek (waarvan onder meer de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk deel uitmaken). De omvang van de MKB-winstvrijstelling is met ingang van 1 januari 2010 12% van eerdergenoemde winst. In 2007 en 2008 bedroeg het vrijstellingspercentage 10% en in 2009: 10,5%. Per 1 januari 2010 geldt het zogeheten urencriterium niet langer meer als voorwaarde om de MKB-winstvrijstelling te kunnen toepassen. Dit is een stimulans voor startende en deeltijdondernemers omdat zij dan meer dan voorheen in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling. Directeuren-grootaandeelhouders, freelancers en resultaatgenieters kunnen de MKB-winstvrijstelling niet toepassen voor zover zij naast hun hoofdinkomensbron geen winst uit onderneming genieten.
Hof Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of de MKB-winstvrijstelling ook in mindering moet komen op negatief belastbare winst (het verlies) uit onderneming. De procedure betrof een man die in 2007 pensioeninkomsten had genoten en daarnaast werkzaam was als zelfstandig psychosociaal therapeut. Uit deze werkzaamheden had hij een bescheiden bedrag aan winst uit onderneming genoten, dat na aftrek van de ondernemersaftrek negatief werd. In de vastgestelde (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2007 had de inspecteur het door de man geleden verlies uit onderneming gekort met de MKB-winstvrijstelling van € 795. De man maakte tegen deze korting vergeefs bezwaar en stelde daarop beroep in bij Rechtbank Den Haag. Hij stelde dat een bepaalde groep ondernemers (die bescheiden winsten behaalt) door de korting een onevenredig nadeel leidt. De korting vermindert de te verrekenen verliezen en verhoogt de drempels voor bijvoorbeeld buitengewone uitgaven en giften. Hij stelde daarnaast dat de toepassing van de MKB-winstvrijstelling in strijd zou zijn met enig beginsel van behoorlijke wetgeving en in strijd is met het gelijkheidsbeginsel uit het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank wees zijn beroep echter op alle gronden af. Wat betreft het beginsel van behoorlijke wetgeving merkte de rechtbank op dat het de rechter niet vrijstaat om de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet te beoordelen. Wat betreft het gelijkheidsbeginsel was de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het gaat om een vergelijking met een groep ondernemers die een ander bedrag aan winst geniet. Dat de MKB-winstvrijstelling voor die groep andere gevolgen heeft, achtte de rechtbank niet onverenigbaar met doel en strekking van de vrijstelling: het verlagen van de belasting over winst uit onderneming. De man stelde daarop hoger beroep in bij Hof Den Haag.
Het hof kon zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en vulde die nog op enkele plaatsen aan. Uit de wetsgeschiedenis van de MKB-winstvrijstelling maakte het hof op dat het begrip ‘winst’ algebraïsch moet worden opgevat, waardoor dit begrip zowel positieve als negatieve winsten (verliezen) omvat. De MKB-winstvrijstelling is dus ook van toepassing in geval van verlies en vermindert dan een verrekenbaar verlies. Volgens de wetsgeschiedenis was dat nodig om te bereiken dat het effect van de vrijstelling overeenkomt met dat van een verlaging van de tarieven. Het niet toepassen van de MKB-winstvrijstelling in verliessituaties zou namelijk materieel neerkomen op een gedifferentieerd tariefsysteem, waarbij verliezen (materieel) tegen hogere tarieven (maximaal 52%) worden verrekend, dan de tarieven waartegen winsten kunnen worden belast.
Het hof stelde uit de wetsgeschiedenis verder vast dat de wetgever het ontstaan van een (ongewenste) tariefdifferentiatie heeft onderkend en ee n redelijke rechtvaardiging voor de beperking van te verrekenen verliezen heeft kunnen vinden in het uitgangspunt dat ondernemers, ongeacht het verloop van de resultaten van hun ondernemingen, in gelijke mate moeten worden belast. Daarmee wordt ook recht gedaan aan het beginsel dat een ondernemer voor het totaal van de door hem met zijn onderneming behaalde winst moet worden belast. Het hof was daarbij van oordeel dat eerdergenoemd uitgangspunt ook geldt voor de gevallen als de onderhavige waarbij ondernemers jaarlijks een winst genieten die kleiner is dan de zelfstandigenaftrek. De wetgever is met de onverkorte toepassing van de MKB-winstvrijstelling in deze gevallen gebleven binnen de grenzen die de mensenrechtenverdragen IVBPR en EVRM daarbij stellen. Er was geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel uit deze verdragen. Het hof verklaarde daarop het hoger beroep ongegrond.