Als u in bezwaar of in beroep (deels) in het gelijk wordt gesteld, dan heeft u in beginsel recht op een proceskostenvergoeding. In verreweg de meeste gevallen is de hoogte van de proceskostenvergoeding genormeerd volgens een bepaald puntensysteem: een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In bijzondere omstandigheden bestaat echter recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Rechtbank Leeuwarden heeft onlangs beslist dat een man recht had op een vergoeding van zijn werkelijke proceskosten ter grootte van € 7.808 incl. btw. Nog voordat de inspecteur de man een naheffingsaanslag loonheffing met boete had opgelegd, had een andere rechtbank over dezelfde fiscale kwestie beslist op een wijze zoals de man in zijn eigen procedure voorstond. Daarom had de man op zijn minst een pleitbaar standpunt en was er geen ruimte voor het opleggen van een boete. Het stond daarom vast dat de opgelegde boete onrechtmatig was en in een eventuele procedure geen stand zou houden.
Na bezwaar tegen de aanslag verminderde de inspecteur de boete tot nihil en kende de man een (lage) forfaitaire proceskostenvergoeding toe. Ook wat betreft beslissing over de proceskostenvergoeding was de rechtbank van oordeel dat het ten tijde van het nemen van deze beslissing al vaststond dat die beslissing in een eventueel ingestelde procedure niet zou standhouden.
Als u in bezwaar of in beroep (deels) in het gelijk wordt gesteld, dan heeft u in beginsel recht op een proceskostenvergoeding. In verreweg de meeste gevallen is de hoogte van de proceskostenvergoeding genormeerd volgens een bepaald puntensysteem: een forfaitaire proceskostenvergoeding. In bijzondere omstandigheden bestaat echter recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Rechtbank Leeuwarden heeft onlangs in een feitelijke procedure een man een vergoeding voor de werkelijke kosten in bezwaar- en beroepsfase toegekend. De zaak was als volgt.
Een man had over het jaar 2008 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en bijdrage zorgverzekeringswet ontvangen vanwege het feit dat hij met de auto van de zaak meer dan eens op een dag op en neer pendelde tussen zijn huis en werkplek. De inspecteur rekende de extra autoritten niet tot het woon-werkverkeer. In de optiek van de inspecteur leidde dit tot dermate veel privékilometers dat het een loonbijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak tot gevolg had. De inspecteur legde op 23 september 2009 een naheffingsaanslag op met een boete. De man maakte tegen de naheffing bezwaar. Hij en de inspecteur kwamen overeen dat de inspecteur het bezwaar zou aanhouden tot Hof Arnhem in hoger beroep zou hebben beslist in een vergelijkbare zaak. De inspecteur verminderde bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2009 de boete tot nihil en kende de man een forfaitaire proceskostenvergoeding toe.
De man nam hiermee geen genoegen. Hij stelde dat de inspecteur op grond van de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 14 juli 2009 duidelijk moest zijn geweest dat zijn standpunten, met betrekking tot zowel het opleggen van de boete als de bij uitspraak op bezwaar toegekende forfaitaire proceskostenvergoeding, niet in stand zouden kunnen blijven.
Rechtbank Leeuwarden was het daarmee eens. In eerdergenoemde uitspraak had Rechtbank Arnhem bepaald dat iedere autorit tussen de woning en de werkplek ongeacht de frequentie daarvan als woon-werkverkeer voor de heffing van loonbelasting moet worden aangemerkt. In de procedure voor Rechtbank Arnhem was sprake van tussentijdse lunchritten. Deze rechtbank zag noch in de wettekst noch in de parlementaire geschiedenis of rechtspraak enig aanknopingspunt voor de opvatting van de inspecteur dat tussentijdse ritten van het werk naar de woning en weer terug, niet tot het woon-werkverkeer zouden behoren. Er was daarom geen aanleiding om deze lunchritten uit te sluiten van het begrip woon-werkverkeer.
In de procedure voor Rechtbank Leeuwarden had de man hetzelfde standpunt ingenomen. Daarom was de rechtbank van oordeel dat de man ten minste een pleitbaar standpunt had ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. Nu de inspecteur met dagtekening 23 september 2009 toch een boete had opgelegd, stond het naar het oordeel van de rechtbank al op die datum vast dat dit standpunt in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden.
Hetzelfde gold voor de kosten die de man in de beroepsfase had gemaakt. De inspecteur had in zijn uitspraak op bezwaar beslist dat de boete niet in stand kon blijven en had daarbij geen integrale proceskostenvergoeding toegekend maar een forfaitaire vergoeding. Ook van die beslissing stond het volgens de rechtbank vast dat deze op het moment van het nemen van die beslissing in een daartegen ingestelde procedure eveneens geen stand zou houden. Naar het oordeel van de rechtbank had de man recht op vergoeding van de werkelijke kosten van de bezwaarfase en van de beroepsfase. De rechtbank liep vervolgens de staat van kosten na van de adviseur van de man en stelde daarbij de verdeling van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en de beroepsfase vast.
De man claimde verder nog een schadevergoeding voor kosten van zijn adviseur die samenhangen met de werkzaamheden van de adviseur ten tijde van en voorafgaand aan de naheffingsaanslag en boete. Deze kosten konden naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als kosten die hun oorzaak vinden in de onrechtmatige besluiten (de opgelegde naheffingsaanslag en uitspraak op bezwaar), maar gaan daaraan vooraf. Dit is een schadepost waarvoor niet de fiscale rechter bevoegd is, maar de burgerlijke rechter. Rechtbank Leeuwarden verwees de man daarom naar de burgerlijke rechter.