Gemeenten heffen onroerendezaakbelastingen (ozb) in de vorm van een eigenarenbelasting en een gebruikersbelasting. De gebruikersbelasting wordt sinds begin 2006 alleen nog geheven van gebruikers van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Hof Arnhem heeft onlangs beslist dat geen gebruikersbelasting kon worden geheven bij een antikraakbewoning van een leegstaand kantoorpand. Hof oordeelde dat ten aanzien van een leegstaand kantoorpand, waarvan delen aan ‘oppassers’ ter beschikking waren gesteld, de vrijstelling ‘woondelen’ van toepassing was. Dit betekent dat geen gebruikersbelasting kan worden geheven in een situatie waarin een kantoorpand feitelijk leegstaat en voor een klein gedeelte wordt bewoond.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Gemeenten heffen onroerendezaakbelastingen (ozb) in de vorm van een eigenarenbelasting en een gebruikersbelasting. Het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen op woningen is met ingang van 2006 afgeschaft, waardoor deze gebruikersbelasting sindsdien alleen nog wordt geheven van gebruikers van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. U betaalt in een bepaald jaar gebruikersbelasting als u op 1 januari van dat jaar een onroerende zaak -die niet in hoofdzaak tot woning dient, bijvoorbeeld een bedrijfspand- gebruikt. Hof Arnhem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of gebruikersbelasting kan worden geheven bij een antikraakbewoning van een leegstaand kantoorpand. De zaak was als volgt.
Een bemiddelingsbureau bood aan eigenaren van leegstaande onroerende zaken bewaringsdiensten aan. Hiertoe sloot het bureau een overeenkomst met de eigenaar/opdrachtgever van de onroerende zaak. Daarin werd bepaald dat de opdrachtgever het onroerende goed in bewaring/beheer geeft en dat het bureau binnen 24 uur na het sluiten van de overeenkomst de onroerende zaak feitelijk gratis door derden zal laten bewonen. De kosten voor licht, gas, water en onderhoud bleven voor rekening van de opdrachtgever. Ook was de opdrachtgever gehouden om de onroerende zaak voor eigen rekening en risico geschikt te maken en te houden voor bewoning door derden. De opdrachtgever was geen vergoeding verschuldigd voor door het bureau verrichte diensten. Een overeenkomst werd aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimumduur van twee maanden en kon worden opgezegd met een minimumtermijn van vier weken tenzij anders werd overeengekomen. Het bureau sloot vervolgens met degenen die de onroerende zaak zouden gaan bewonen -zogeheten oppassers- een overeenkomst. De oppassers waren naast een eenmalige vergoeding voor administratiekosten maandelijks een vergoeding verschuldigd voor onder meer licht, gas, water en de aanleg van een warmwatervoorziening en de installatie van een douchecabine. Per leegstaande onroerende zaak plaatste het bureau twee of drie oppassers.
In de onderhavige procedure betrof de onroerende zaak een leegstaand kantoorpand bestaande uit meerdere delen. De eigenaar liet enige noodzakelijke aanpassingen verrichten om bewoning mogelijk te maken zoals het plaatsen van een douchecabine in een bestaande toiletgroep en het creëren van een eenvoudige kookgelegenheid. De gemeente legde het bureau over het jaar 2008 enkele aanslagen ozb gebruikersbelasting op voor het gehele kantoorpand. De zaak kwam uiteindelijk voor Hof Arnhem.
Het hof wees op een wettelijke bepaling volgens welke delen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten de heffingsmaatstaf worden gelaten. Het was niet in geschil dat de delen van het kantoorpand die het bureau aan de oppasser ter beschikking had gesteld voldoende specifiek waren om als afzonderlijk ‘deel’ te worden aangemerkt voor de ozb. Deze delen dienen naar het oordeel van het hof aldus tot woning.
Naar het oordeel van het hof moet bij de toepassing van deze wettelijke bepaling de waarde van die delen van een onroerende zaak die op de waardepeildatum niet in gebruik waren, evenredig worden toegerekend aan de delen die hoofdzakelijk aan woondoeleinden dienstbaar zijn en aan die delen die in gebruik zijn, maar niet hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Nu de enige delen van het kantoorpand die in gebruik waren hoofdzakelijk dienstbaar waren aan woondoeleinden, brengt dit volgens het hof mee dat de gehele waarde van het kantoorpand is toe te rekenen aan gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit leidde ertoe dat de gehele waarde van het kantoorpand buiten de heffingsmaatstaf werd gelaten.
Hof overwoog verder dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om leegstaande, voor verhuur bestemde kantoorpanden niet te treffen met gebruikersbelasting. Ook is het de bedoeling van de wetgever geweest om delen van e en onroerende zaak die hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondoeleinden, vrij te stellen van gebruikersbelasting. Het hof zag hierin aanknopingspunten om te oordelen dat geen gebruikersbelasting kan worden geheven in een situatie waarin een kantoorpand feitelijk leegstaat en voor een klein gedeelte wordt bewoond.
Het hof verklaarde het hoger beroep van het bemiddelingsbureau gegrond en vernietigde de aanslagen gebruikersbelasting.