Rechtbank Breda heeft onlangs beslist dat de belastingdienst een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) uiterlijk moet vaststellen bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Doet de belastingdienst dat niet dan is sprake van een overschrijding van een redelijke termijn en kan dit leiden tot het toekennen van een kostenvergoeding voor extra (onnodige) administratieve handelingen om de teveel ingehouden premie Zvw terug te krijgen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op welk tijdstip behoort de belastingdienst een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) te hebben vastgesteld? Voor deze vraag zag Rechtbank Breda zich onlangs geplaatst in een procedure waarin een belastingadviseur te veel ingehouden premie Zvw voor zijn cliënt terugvroeg en daarvoor kosten voor zijn cliënt had gemaakt. Deze kosten wilde de cliënt via zijn adviseur op de belastingdienst verhalen.
Aanleiding voor deze procedure was een man die over het tijdvak jaar 2006 op 11 december 2009 een beschikking “Teruggaaf te veel ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2006” had ontvangen. Op 24 maart 2007 had de man aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Op 13 maart 2008 stelde de inspecteur de definitieve aanslag voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vast conform de aangifte. De inspecteur verminderde de aanslag op 24 oktober 2009 ambsthalve om daarmee tegemoet te komen aan een verzoek om alsnog rekening te houden met een ten onrechte niet geclaimde aftrekpost.
Op 29 oktober 2009 had de belastingadviseur van de man een formulier “Verzoek teruggaaf Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2006” ingediend. Op verzoek van de belastingdienst had de adviseur daarbij een jaaropgave bijgevoegd, die gegevens bevatte waarover de belastingdienst al beschikte. De adviseur had aan de inspecteur doorgegeven dat dit een overbodig verzoek was en dat hij daarom om een kostenvergoeding vroeg van € 52 ex btw voor de zijns inziens onnodige handelingen. De inspecteur wees de claim echter af. De zaak kwam voor Rechtbank Breda.
De rechtbank nam de wetsgeschiedenis van diverse wetsbepalingen uit de Zorgverzekeringswet, de Wet algemene bepalingen bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet rijksbelastingen (AWR) in aanmerking. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de teruggaafbeschikking Zvw geen beschikking op aanvraag is maar een ambtshalve te geven beschikking. Dat betekent dat de Awb en de AWR geen beslistermijnen geven voor zo’n beschikking. De rechtbank zag zich vervolgens geplaatst voor de vraag of het mogelijk is om door een rechter te laten toetsen of een teruggaafbeschikking Zvw al dan niet tijdig is afgegeven als de wet daarvoor geen termijn stelt.
De rechtbank maakte uit de Zvw op dat het de opzet is om de heffing en de invordering van de inkomensafhankelijke premie Zvw zo veel mogelijk te combineren met die van de loon- en inkomstenbelasting. Hierin zag de rechtbank een aanknopingspunt voor het oordeel dat als een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld en over het bijdrage-inkomen te veel Zvw-premie is ingehouden, de redelijke termijn voor het nemen van een teruggaafbeschikking in ieder geval is verstreken, als die beschikking niet gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslag wordt gegeven. In de onderhavige procedure was de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op 13 maart 2008 vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was op 29 oktober 2009 -de dag waarop de adviseur het formulier om teruggave van te veel ingehouden Zvw had ingediend- ruim een redelijke termijn voor het nemen van een teruggaafbeschikking verstreken.
De adviseur had bij de rechtbank naast een vergoeding voor onnodige administratieve kosten ook om een proceskostenvergoeding verzocht. Voor dit laatste bekeek de rechtbank enkele formeelrechtelijke aspecten zoals de ‘fictieve weigering’ en de ‘ingebrekestelling’. De rechtbank kwam na onderzoek tot het oordeel dat de man inderdaad ook recht had op een proceskostenvergoeding en stelde deze forfaitair vast op € 874.