Als een onderneming een schuld wordt kwijtgescholden, kan die onderneming onder voorwaarden en onder omstandigheden de zogeheten kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen. Hiervoor is onder meer vereist dat sprake is van ‘het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten’. Daarbij zijn de feiten en omstandigheden beslissend op het moment waarop de crediteur met de debiteur een overeenkomst heeft gesloten volgens welke (een deel van) de schuld wordt kwijtgescholden. De Hoge Raad heeft onlangs de in gelijke zin luidende uitspraak van Hof Leeuwarden bevestigd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Als een onderneming een schuld wordt kwijtgescholden, leidt dit in beginsel tot winst voor die onderneming. Echter, onder voorwaarden en onder omstandigheden kan die onderneming de zogeheten kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen. Hiervoor is onder meer vereist dat sprake is van ‘het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten’. Onlangs heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over deze kwijtscheldingswinstvrijstelling waarbij sprake was van een kwijtschelding onder opschortende voorwaarde. De zaak was als volgt.
Een autodealer verkocht auto’s en had een tank- en servicestation. In 1993 waren het vermogen en het resultaat zo slecht, dat werd besloten om het autobedrijf te staken en alleen het tank- en servicestation voort te zetten. Het autobedrijf was gefinancierd met een lening. De importeur van het desbetreffende automerk stond borg voor deze lening. Vanwege de jarenlange slechte financiële situatie en de daaruit voortvloeiende staking van het autobedrijf in 1993, was de importeur als borg aangesproken. Daarmee verkreeg de importeur een regresvordering op de autodealer.
Om het faillissement van de autodealer te voorkomen (vanwege de slechte uitstraling daarvan op het automerk), spraken de autodealer en de importeur af dat de autodealer tot en met 2003 jaarlijks een bepaald bedrag zou terugbetalen en dat het in 2003 nog openstaande bedrag zou worden kwijtgescholden in 2003. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2003 had de autodealer de kwijtscheldingswinstvrijstelling toegepast op het bedrag van de openstaande vordering dat hem in 2003 was kwijtgescholden. De inspecteur was het daar niet mee eens. De zaak kwam voor bij Rechtbank Leeuwarden die de autodealer in het gelijk stelde.
De inspecteur ging daarop in hoger beroep bij Hof Leeuwarden. Het hof constateerde dat de afspraak tussen de importeur en de autodealer een verbintenis onder opschortende voorwaarde was. De afspraak tot kwijtschelding die in 1993 was gemaakt, kreeg daarmee pas in 2003 -het jaar waarin de opschortende voorwaarde was vervuld- zijn werking. Daarom was volgens het hof de winst die voortvloeide uit de kwijtschelding, terecht in 2003 in aanmerking genomen.
Vervolgens moest het hof nog oordelen over de vraag of in dit geval sprake was van ‘het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten’. Naar het oordeel van het hof waren hiervoor de feiten en omstandigheden uit 1993 relevant. Dat was namelijk het jaar waarin de afspraak werd gemaakt en de schuldeiser (de importeur) zijn rechten deels prijsgaf. Dat de werking hiervan was opgeschort tot 2003, was volgens het hof niet van belang. De importeur had volgens het hof op grond van de midden 1993 ter beschikking staande informatie in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat pogingen tot verhaal of inning van het resterende deel van de regresvordering vruchteloos zouden blijven.
De minister van Financiën ging daarop in cassatie bij de Hoge Raad, maar dat was vergeefs. De Hoge Raad was met het hof van oordeel dat het (gedeeltelijke) prijsgeven zijn oorzaak vond in de overeenkomst uit 1993. In dat jaar was de crediteur op basis van op dat moment ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen dat pogingen tot verhaal of inning van (een deel van) de vordering vruchteloos zouden blijven. In dat jaar was al sprake van een zodanig prijsgeven.